College 6 Flashcards

(67 cards)

1
Q

De prosthetische groep van myoglobine
a. heeft het vermogen om zuurstof stevig te binden doordat deze groep aan de polaire buitenkant van myoglobine zit

b. bevindt zich in de apolaire kern van het myoglobine, dit voorkomt de vorming van Fe2O3 (ijzeroxide)
c. bevindt zich in de polaire kern van het myoglobine, dit voorkomt de vorming van Fe2O3 (ijzeroxide)
d. heeft het vermogen om zuurstof stevig te binden doordat deze groep aan de apolaire buitenkant van myoglobine zit

A

b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe gaat de genexpressie?

A

DNA - transcriptie in de kern - RNA - translatie aan ribosomen (cytosol)–> eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De bekende dubbele helixstructuur van DNA:

A

twee ketens die om elkaar gedraaid zijn (het hydrofobe binnenste deel van de ketens is iets lichter afgebeeld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dit is de basisstructuur van elk van de 2 ketens van DNA maar ook van RNA:

A

suikergroepen (met daaraan een base) die via fosfaat in een lange keten met elkaar zijn verbonden. Dit geldt voor al het leven op aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het verschil tussen een DNA keten en een RNA keten zit hem in

A

eerste instantie in de suiker groep: in DNA zit deoxyribose: het O(xy) atoom aan C2 ontbreekt. De N komt van Nucleine omdat de ontdekker van wat later DNA bleek te zijn deze ‘stof’ uit celkernen (Nuclei) isoleerde en de stof bleek bovendien zuur te zijn: Acid
De C-atomen zijn volgens afspraak genummerd: C1 en C4 zijn verbonden via zuurstof waardoor de ringstructuur ontstaat en C5 is het koolstof atoom dat uit de ring steekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de five prime end?

A

Ergens begint zo’n keten met een vrije fosfaatgroep aan C5: dit noemt men de ‘five prime end’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de three prime end?

A

Ergens eindigt de keten met een suiker waar alleen OH aan C3 zit: ‘three prime end’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zit erin DNA vergeleken met RNA?

A

In DNA zit Thymine in plaats van Uracil. Thymine is stabieler dan Uracil door de extra (hydrofobe) methyl-groep (CH3) . Hierdoor is DNA beter beschermd tegen nucleasen dan RNA
Bovendien kan Thymine alleen H-bruggen vormen met Adenine, terwijl Uracil niet alleen met Adenine (wat gebruikelijk is) eventueel ook H-bruggen kan vormen met Guanine en Cytosine (en zelfs met Uracil zelf). Dit is zeker in DNA onwenselijk omdat de kans op mutaties daarmee groter wordt bij de celdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn nucleasen?

A

Nucleasen zijn enzymen die DNA (en ook RNA) afbreken en b.v. afkomstig zijn van virussen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waardoor verloopt de koppeling tussen de DNA strengen?

A

Koppeling tussen de DNA strengen verloopt dmv H-bruggen
tussen de basen
Adenine blijkt altijd via 2 H bruggen (relatief zwakke binding) aan Thymine van de andere keten te zitten.
Guanine zit altijd via 3 H bruggen aan Cytosine van de andere keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarvoor is er plaats tussen de ketens basepaar?

A

1 purine en 1 prymidine bas
De dubbelstrengs DNA ontstaat door verbindingen via de basen: de afstand tussen beide ketens is ongeveer constant: er is plaats voor 1 purine en 1 pyrimidine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de ketens zijn:

A

complementair en anti parallel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De code voor de verschillende eiwitten ligt vast in de

A

volgorde van

de basen in de keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waardoor is DNA een helixvorm?

A

Door interacties tussen de basen (de zgn basenparen bp) ontstaat ook de helix. De ongeladen basen zitten dus binnenin daar is het hydrofoob.
De bekende dubbele helixstructuur van DNA: twee ketens die om elkaar gedraaid zijn (het hydrofobe binnenste deel van de ketens is iets lichter afgebeeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het grootste chromosoom van de mens is

A

2.4 108 bp =8 cm , past niet in een celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn histonen?

A
Histonen zijn eiwitten die er voor 
Zorgen dat het DNA compact wordt
opgeslagen in de celkernen
in het chromatine
(=50%DNA+50%histonen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe het DNA is opgeslagen bepaalt

A

mede hoe
makkelijk bepaalde genen afgeschreven kunnen worden
Dit kan veranderen (leefstijl, training):epigenetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is epigenetica ?

A

De epigenetica omvat de verandering in genexpressie die plaats kan vinden zonder verandering in de code (b.v. mutaties) zelf. Zowel aan DNA als aan histonen
kunnen b.v. methylgroepen (CH3) worden gehangen die de manier waarop het chromatine ‘gevouwen’ wordt beïnvloeden en daardoor mede bepalen hoe makkelijk (of moeilijk) bepaalde genen kunnen worden afgeschreven (en dus bepaalde eiwitten kunnen worden gemaakt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

DNA is te lang voor de cel kern en daarom:

A

Daarom zit het DNA gebonden aan eiwitten (histonen) in de celkern in het zgn. chromatine. Het DNA zit gewikkeld om schijfvormige histonen (oranje) inde figuur en wordt daardoor al 10 x korter in lengte) en zo’n streng van schijven draait vervolgens ook weer in elkaar: daar zorgen de andere histonen (blauw) voor.Door deze constructie past een 8 cm lang chromosoom toch in de celkern (samen met nog 22 andere chromosoom paren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de 3 belangrijke hoofdvormen van RNA?

A

ribosomaal, transfer en messenger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is messenger RNA qua kenmerk

A

RNA komt in drie vormen voor. Let op met name messengerRNA is erg instabiel (half life time 30 min): concentraties zeggen niets over de aanmaak (turnover rate) van al het gevormde RNA per tijdseenheid bestaat 32 % uit mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat houdt mRNA in?

A

mRNA is eigenlijk een kopie van een stuk DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe werkt transcriptie?

A

Tijdens de transcriptie wordt de coding strand (streng) van het DNA gekopieerd en daarbij wordt de complementaire streng (blauw) als template gebruikt.
Let op waar A zit in DNA komt niet T maar U te zitten in RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat houdt het transcriptie complex een beetje in?

A

RNA polymerase, groot complex met allerlei eiwitten die zorgen dar DNA wordt gesplitst en er een kopie van gemaakt kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
waarvoor zorgt RNA polymerase?
RNA polymerase zorgt er voor dat er een volgend nucleotide aan de al gevormde keten (primer) wordt gezet. Hierbij wordt een ribosenucleotide trifosfaat gekoppeld onder afsplitsing van pyrofosfaat (PPi).
26
Er zijn meerdere isoenzymen van het RNA polymerase:
1,2,3 I is voor rRNA (ribosomaal RNA) II is voor mRNA (messenger) III is voor tRNA (transport)
27
waar start de transcriptie?
in TATAA box
28
Het binden van RNA polymerase aan het DNA wordt bevorderd door speciale eiwitten (transcriptiefactoren) die hechten aan:
- de promotor - promotor proximal elements - enhancer sites (niet op dia) tot enkele kbp verwijderd van promotor
29
De initiatie van de transcriptie begint op zgn. promoter sites:
een stukje DNA rijk aan T en A ongeveer 25 basenparen upstream (in de richting van de 5’ end) van het eerste bp van het gen (+1) waar de daadwerkelijke transcriptie start.
30
Stimulatie van transcriptie kan ook worden bevordert door ?
transcriptie factoren die binden aan enhancer sites: stukjes DNA code die naar beide zijden tot enkele kilobp verwijderd kunnen liggen van de promotor (Engels: promoter). Bedenk dat DNA opgevouwen is dus dat de werkelijke (fysieke) afstand tussen enhancer sites en de promotor klein kan (en zal) zijn.
31
hoe worden verschillende regulator site bij elkaar gebracht?
mediator complex eiwitten
32
welke transcriptie factoren zijn er ?
Allerlei algemene Transcriptie Factoren (TFIIA, TFIID, TFIIH, B en E etc) en RNA polymerase (geel) vormen samen het transcriptie complex dat het DNA afloopt Bij de transcriptie zijn allerlei speciale eiwitten nodig de zgn. transcriptiefactoren (TF) die elk een eigen specifieke functie hebben. Bv. voordat RNA polymerase II zijn werk kan doen moet het eerst koppelen aan de promotor site: hiervoor zorgt TFIID dat zelf eerst aan de promotor bindt (paars). Zo is er ook nog TFIIH (van Helicase) die er voor zorgt dat de DNA helix ontwindt (dit kost overigens wel ATP). Veel transcriptie factoren verlaten het complex weer als transcriptie eenmaal op gang is (en komen dus weer beschikbaar om een volgend transcriptiecomplex te vormen), terwijl anderen juist pas binden na initiatie van de transcriptie (het paarse pijltje geeft bp +1 aan). TFIID en TFIIH zijn voorbeelden van algemene transcriptiefactoren. Daarnaast zijn er ook nog transcriptiefactoren die specifieker zijn: die dus de transcriptie van een specifieke (groep van) genen beïnvloeden: repressors en activators (zie slides regulatie transcriptie)
33
wat maakt deel uit van het transcriptie conplex?
RNA polymerase
34
wat is post transcriptional modification?
Deze vinden nog in de kern plaats. In geval van mRNA begint dat eigenlijk gelijk nadat het eerste nucleotide is afgeschreven: de trifosfaat aan de ‘5 prime end wordt chemisch veranderd:het krijg een beschermende ‘dop’ (Cap) en aan het 3 prime end komt een polyA-tail: beiden zorgen ervoor dat het mRNA beschermd wordt tegen exonucleasen (die RNA afbreken door phoshate verbindingen aan de uiteinden van RNA te verbreken), zonder deze post transcriptional modifications zou mRNA nog korter werkzaam zijn dan het nu al is (half life time 30 min). Bovendien hechten later bij de eiwitsynthese (translatie) de ribosomen aan de Cap.
35
splicing:
``` Splicing, het verwijderen van niet coderende stukken RNA (introns) is ook een vorm van post transcriptional modification (ook in de kern). Hoewel deze figuur anders suggereert, is het waarschijnlijk zo dat splicing meestal plaatsvindt voordat de poly-a-tail er wordt aangezet. De intronen (geel) worden tijdens splicing verwijderd. De overgebleven exonen kunnen op verschillende manieren aan elkaar geplakt worden: ```
36
alternatieve splicing:
alternatieve splicing: met dezelfde genetische code krijg je dus verschillend mRNA en daarmee later tijdens de translatie anders gebouwde eiwitten. Bij dit plakken zijn zgn. plak-enzymen betrokken: ligasen.
37
regulatie transcriptie, benoem 2 dingen
Genen die coderen voor eiwitten die in alle cellen voorkomen (bv. de enzymen van de glycolyse) hebben sterke promotors. Deze promotors zijn makkelijk te herkennen door (algemene transcriptie factoren) TF en liggen oppervlakkig in het chromatine. Daarnaast vindt nog een regulatie plaats van de transcriptie via speciale activatie en repressie eiwitten (specifieke transcriptie factoren) die op hun beurt worden geactiveerd door signaal eiwitten( inducers ook wel ligands genoemd b.v. cAMP). N.B. De specifieke transcriptie factoren hebben in het algemeen niet de afkorting TF. Ze hechten b.v. ook aan promotor proximal region en enhancer sites.
38
wat kan een ligand nog meer zijn?
Zo’n ligand kan bv. cAMP zijn (een signaaleiwit dat in de regulering van veel processen een rol speelt) maar ook het directe eindproduct van een bepaald metabool pad: is er al dan niet genoeg product (eiwit) dan bindt dit eiwit aan de repressor (d on next slide) of aan de activator (b on next slide).
39
regularen van transcritpei in een groot verhaal
Regulatie van de transcriptie Sommige genen coderen voor eiwitten die in bijna alle cellen (denk bv. aan de enzymen van de citroenzuur (TCA) cyclus en de glycolyse) voorkomen, deze ‘huishoudgenen’ hebben vaak sterke promotors (makkelijk en snel te herkennen door de TFs en het polymerase II) en de genen liggen ook minder diep verborgen in DNA. Bovendien bepaalt de staat (precieze chemische structuur) waarin het chromatine zich in de celkern bevindt of een gen beschikbaar is om afgelezen te worden. Genen die voor minder voorkomende eiwitten coderen hebben zwakke promotors en worden slechts af en toe afgelezen. Daarnaast worden sommige genen onder bepaalde omstandigheden meer afgelezen dan onder andere omstandigheden afhankelijk van of hun product (eiwit) in meer (bv. tijdens trainingsperiode) of mindere mate (bv. tijdens een periode van gedwongen bedrust) nodig is. Dit geeft aan dat transcriptie gereguleerd wordt. Je hebt in de celkern speciale eiwitten (die komen overigens vaak vanuit het cytosol als een soort boodschappers) die binden op speciale DNA sequenties en die ervoor zorgen dat de transcriptie geactiveerd wordt dan wel geremd wordt. Vaak worden dergelijke activator en repressor eiwitten op hun beurt weer geactiveerd door binding van een ligand (een zogenaamde inducer) Een dergelijke inducer (signaaleiwit b.v. cyclisch AMP) kan ervoor zorgen dat een activator aan het DNA bindt en het daarmee makkelijker maakt voor RNA polymerase om te binden. Het kan ook zo zijn dat de activator standaard aan het DNA gebonden zit (en dus standaard de transcriptie activeert) maar dat de ligand er voor zorgt dat de activator loskoppelt en de transcriptie vertraagd wordt. Zo kan een ligand er ook voor zorgen dat een repressor loskoppelt (en daarmee transcriptie wordt geactiveerd) of juist aankoppelt (remming van de transcriptie. Je kan de transcriptie dus remmen door te remmen of door minder gas te geven, en juist stimuleren door minder te remmen of meer gas te geven. Het is het uiteindelijke samenspel van vele transcriptie factoren die de mate waarin transcriptie plaatsvindt bepalen. Zo kan een ligand er ook voor zorgen dat een repressor loskoppelt (en daarmee transcriptie wordt geactiveerd) of juist aankoppelt (remming van de transcriptie. Je kan de transcriptie dus remmen door te remmen of door minder gas te geven, en juist stimuleren door minder te remmen of meer gas te geven. Het is het uiteindelijke samenspel van vele transcriptie factoren die de mate waarin transcriptie plaatsvindt bepalen.
40
wat is translatie?
De basenpaarvolgorde in het DNA bepalen die in het mRNA en het mRNA brengt de code over naar het cytosol waar aan de ribosomen eiwitten worden aangemaakt. Het proces van omzetten van de code in mRNA naar eiwitten wordt translatie genoemd.
41
wat doen we met de overschot van combinaties van codons?
Nu weten we al dat eiwitten bestaan uit ketens van aminozuren, dat de aminozuurvolgorde de functie van het eiwit bepaalt en dat er 20 verschillende aminozuren zijn. Er zijn echter maar vier verschillende basen in DNA en RNA, dus heb je minstens groepjes van drie basen nodig om voor alle aminozuren te kunnen coderen: dat levert je namelijk 4x4x4=64 mogelijke combinaties (tripletten) op. Nu heb je wel een overschot aan combinaties, maar dat is niet erg want sommige belangrijke aminozuren worden door meerdere tripletten (codons) gecodeerd, en bovendien zijn er ook nog drie tripletten die coderen voor het stoppen van de translatie (stopcodons).
42
wat is tRNA?
t(ransfer)RNA vormt de sleutel tussen de genetische code (die uit DNA is overgenomen door mRNA) en de eiwitsynthese aan de ribosomen tRNA heeft nl: 1.een anticodon dat complementair is aan het codon in mRNA 2. een bindingsplaats voor een aminozuur dat specifiek bij het anticodon (en dus codon) hoort tRNA wordt natuurlijk net als mRNA (en rRNA) in de celkern gemaakt en ook daarbij vinden er posttranscriptionele modificaties plaats, zie groen geel blauw
43
waarom is tRNA stabieler dan mRNA?
tRNA is enkelstrengs maar de keten vouwt op zichzelf terug: tussen complementaire basenparen ontstaan H-bruggen. tRNA is hierdoor stabieler dan mRNA.
44
hoe werkt het klaverbladbouw van tRNA?
Op het onderste blad zit het anticodon en aan de 3’ end kan het specifieke aminozuur worden gebonden De oplettende lezer zal zijn opgevallen dat in deze figuur het anticodon IGC is en niet (GGC). De I staat voor inosine (wat je krijgt als je guanosine deamineert=een NH2 groep eraf), echter terwijl G alleen een basenpaar met C kan vormen kan I koppelen met U,A en C. Dit heeft als voordeel dat er slecht 1 tRNA voor alanine nodig is: IGC is het anticodon voor drie van de codons die voor alanine coderen : GCU, GCC en GCA (zie tabel 5.4 drie slides terug). RNA en DNA en dus ook codons en anticodons worden altijd van 5’ naar 3’ genoteerd.
45
waarom is de concentratie tRNA erg laag>
De concentraties tRNA zonder aminozuur zijn heel laag dat komt omdat er in het cytosol heel actieve aminoacyltRNA synthases (voor elk aminozuur een apart enzym) zitten, die razendsnel (en met een heel laag foutenpercentage; 0.001 %) het goede aminozuur aan het bijpassende tRNA koppelen.
46
hoeveel energie kost tRNA?
Elke koppeling kost het equivalent van 2ATP. Een tRNA met daar aangekoppeld een aminozuur wordt een activated (er waren immers 2 ATP voor nodig) aminoacyl tRNA (aa-tRNA) genoemd. De energie die als het ware ligt opgeslagen in dit aa-tRNA wordt later gebruikt om de peptide binding te vormen (als het aminozuur aan de ribosomen aan andere aminozuren wordt gekoppeld).
47
wat zit er in het cytosol?
In het cytosol zit dus enkelstrengs mRNA (indien er transcriptie plaatsvindt) en aa-tRNAs en er zijn honderdduizenden ribosomen.
48
wat doet het ribosomen complex voor de subunits?
De RNA componenten (roze en rood) van de subunits worden ook in de nucleolus (speciaal deel van de nucleus) gevormd met behulp van RNA polymerase I en daar wordt het rRNA ook aan de andere eiwitten gekoppeld en worden de 60S en 40 S subunits gevormd, deze subunits vormen tijdens de translatie het 80 S zware ribosoom (dus in het cytosol) dat deel uit maakt van het translatiecomplex
49
Hoe begint, verloopt en eindigt de eiwitsynthese?
Initatie Elongatie Terminatie
50
wat houdt initatie in?
Cruciaal is natuurlijk de initiatie van de translatie: 1 basenpaar verkeerd starten levert vervolgens door de tripletcodering een ‘onzin eiwit’ op.
51
wat is de start met initatie?
Het startcodon op RNA is AUG dit is ook codon voor het aminozuur methionine (Met). Elke cel heeft op zijn minst 2 verschillende typen van Met- tRNA. Een type is exclusief betrokken bij de initiatie: initiatie tRNA (tRNAiMet) het andere type herkent interne Met codons.
52
hoe zit het met initatie en subunits?
De initiatie begint met binding van de 40S subunit aan het mRNA. Dat lukt alleen met behulp van speciale hulpeiwitten de zogenaamde initiatie factoren (eukaryotische InitiatieFactoren: eIFs). eIF-3 voorkomt bijvoorbeeld dat de 60S subunit (vroegtijdig) aan de 40 S unit koppelt. eIF2 zorgt ervoor dat tRNAiMet aan de 40S subunit wordt gekoppeld. Een andere belangrijke factor is eIF-4 ook wel Cap Binding Protein genoemd (CBP). Deze bindt specifiek aan de cap die op het 5’ van ieder mRNA molecuul aanwezig is. Samen met enkele andere eIFs maakt eIF-4 het mogelijk dat de 40S unit en het initiatie tRNA aan het mRNA binden: een zogenaamd pre-initiatiecomplex is gevormd.
53
wat doet het pre-initiatiecomplex
Dit pre-initiatiecomplex scant de mRNA keten af (dat kost ook weer ATP) opzoek naar het eerste AUG (startcodon) als dat gevonden wordt koppelt tRNAiMet aan AUG.
54
wat gebuert er na het pre-initiatiecomplex
Vervolgens en verlaat eIF3 het complex daardoor bindt ook het de 60S subunit. Hiermee is het 80S initiatie complex compleet en verlaten alle andere eIFs het complex ook. (Het loskoppelen van eIF2 kost een GTP).
55
wat is een translatiecomplex en wat doet het?
Er heeft zich een translatiecomplex gevormd: een ribosoom (dat het vormen van een peptide binding katalyseert) heeft zich gevormd uit beide subunits en moet koppelen met een aantal hulpeiwitten, met een mRNA (met de code) en met de aatRNAs (met de geactiveerde aminozuren). Ribosomen schuiven over het mRNA van de 5’ naar de 3’ waardoor het eiwit gesynthetiseerd wordt van het N-einde naar het C-einde. Het eiwit komt als kralen aan een groeiende ketting te voorschijn uit het ribosoom. In elke cel zitten een paar honderdduizend ribosomen! Elk mRNA molecuul kan meerder malen afgelezen worden door ribosomen die vaak met meerdere tegelijk het mRNA aflopen. In dit opzicht is de eiwitsynthese efficiënt te noemen (al kost het wel veel energie: ATP en GTP)
56
wat dien aaTRNA en elongatie factoren?
aa-tRNA zorgt er samen met allerlei Elongation Factors voor dat er aan het ribosoom een keten van gekoppelde aminozuren ontstaat (eiwitketen van N naar C-terminal) De peptide keten wordt gevormd van het N uiteinde naar het C einde. Herinner je dat de aminozuren onderling verschillen door de Rest groepen die ze hebben.
57
wat is A P E?
AatRNA site Peptide site Exit site
58
Voor de aanhechting van aa-tRNA | Is een
‘GTP afhankelijke’ Elongation Factor (eEF1α) nodig Ieder geactiveerd aa-tRNA doorloopt de drie verschillende bindingsplaatsen voor tRNA die er in elk ribosoom zijn waarbij peptidyltransferase de reeds gevormde eiwitketen overdraagt op het nieuwe aa-tRNA. Deze bindingsplaatsen zitten op de overgang van de 2 subunits van het ribosoom en worden achtereenvolgens de A, P en E sites genoemd van Aminoacyl, Peptidyl en Exit. De groeiende polypetideketen zit covalent gebonden aan een tRNA in de P-site, het volgende aminozuur komt binnen met een aa-tRNA dat bindt aan de A-site, het aminozuur wordt aan de keten gekoppeld, neemt hierbij de keten over en verplaatst vervolgens naar de P-site (waardoor de A-site weer beschikbaar komt voor het volgende aa-tRNA). De tRNA die eerst de peptide keten droeg (in de P-site) wordt tijdens dit proces ‘weggedrukt’ in de E-site en verlaat vervolgens het ribosoom en heeft op dat moment dus geen aminozuur meer aan zich gebonden. Echter dit zal niet lang duren want vrijwel onmiddellijk zal dit tRNA weer geactiveerd worden (geladen worden) met een aminozuur door 1 van de vormen van het zeer actieve enzym aminoacyl-tRNA-synthase.
59
Bij de verplaatsing van A naar P | is
``` GTP afhankelijke Elongation Factor (eEF2) nodig ```
60
elongatie en termiantie
tRNAiMet bezet de P-site in het ribosoom en vervolgens moet het volgende activated a-tRNA de A-site gaan bezetten (zie boven) A-tRNA kan dat niet zelfstandig maar doet dat met behulp van eEF-1α (eukaryotic Elongation Factor-1α). Bijna alle aa-tRNA zitten in vivo gebonden in een complex met EF-1α en GTP . Als zo’n complex het juiste anticodon op de A-site herkent koppelt aa-tRNA vindt hydrolyse van GTP naar GDP plaats (kost dus energie) en daarna verlaat het GDP- EF-1α complex het ribosoom weer. In dit complex moet GDP weer vervangen worden door GTP (voordat de volgende aa-tRNA gebonden kan worden) en hierbij is EF-1ß betrokken.
61
eiwitsynthese, noem 4 kenmerken
Dus eiwitsynthese kost veel energie. Per aminozuur (!) in elk geval: 2ATP om het aminoacyl-tRNA te vormen 2GTP om het aminozuur aan de eiwitketen te koppelen in het ribosoom
62
wat is GTP
GTP= guanosinetrifosfaat (lijkt erg op ATP: adenosinetrifosfaat)
63
wat is terminatie?
Translatie stopt indien het ribosoom een stopcodon (slide 30) tegenkomt. Hierbij zijn verschillende release factors (RFs) betrokken.
64
Post-translationele modificaties in | ER en vooral Golgi apparaat
Terwijl en nadat de eiwitketen uit een ribosoom komt begint hij zich vaak al te vouwen richting zijn definitieve structuur, daarbij worden er vaak (co-translationeel en post-translationeel) nog chemische veranderingen aangebracht: er worden fosfaatgroepen of suikergroepen aangehangen, of vetten of er worden b.v. zwavelbruggen gevormd. Dergelijke modificaties spelen zich vaak af binnen allerlei membraanstructuren in de cel zoals in het endoplasmatisch reticulum (ER) dat ook voor transport van de nieuw gevormde eiwitten in de cel zorgt (een groot deel van de ribosomen zit al gekoppeld aan het ER, met name voor eiwitten die uitgescheiden worden naar extra cellulair) . Herinner je ook de chaperone eiwitten die bij dit vouwen een belangrijke rol spelen. Bij uitscheiding van eiwitten is vooral ook in het Golgi apparaat (dat eiwitten verder modificeert) betrokken (in deze figuur gaat het om een stof die uitgescheiden wordt door de cel b.v. insuline in de alvleesklier)
65
Regulatie van de eiwitsynthese kan plaatsvinden op niveau van:
Transcriptie (hoeveel mRNA wordt er gemaakt) en/of Translatie (daarbij kunnen initiatie,elongatie en terminatie beïnvloed worden)
66
hoe werken antibiotica en bacteriën ?
Bij bacteriële infecties krijgen we soms antibiotica voorgeschreven. Streptomyosine b.v. bindt aan de kleine subunit van de ribosomen van de bacteriën en voorkomt de initiatie van translatie, wat zal leiden tot het sterven van de bacteriën. Chloramphenicol bindt aan de grote ribosomale subunit en voorkomt dat peptidyl transferase zijn werk kan doen. Tetracycline blokkeert de A-site van de ribosomen in bacteriën.
67
tijdens ‘alternative splicing’ a. worden exonen post-translationeel op verschillende manieren gekoppeld b. worden intronen post-translationeel op verschillende manieren gekoppeld c. worden exonen post-transcriptioneel op verschillende manieren gekoppeld d. worden intronen post-transcriptioneel op verschillende manieren gekoppeld
c