Biologie -1 Ecologie (tem 23)

Question 1

Wat vormt een populatie?

Answer 1

Organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen en waar interactie tussen de individuen mogelijk is.

Question 2

Van cel tot ecosysteem van klein naar groot: (8)

Answer 2

cel
< weefsel
< orgaan
< stelsel
< organisme
< populatie
< levensgemeenschap
< ecosysteem

Question 3

Wat vormt een levensgemeenschap?

Answer 3

De verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of indirect beïnvloeden.

Question 4

Wat is een biotoop?

Answer 4

Een homogeen gebied met bepaalde fysische en chemische kenmerken waarin een typische levensgemeenschap voorkomt. (= meerdere soorten)

Question 4

Hoe wordt een ecosysteem gevormd?

Answer 4

Door alle relaties tussen de organismen van een levensgemeenschap en alle invloeden van abiotische factoren op deze organismen

Een ecosysteem omvat dus het geheel van interacties tussen alle biotische en abiotische factoren in een biotoop.

Question 5

Wat is de biodiversiteit?

Answer 5

De verscheidenheid van het leven in al zijn vormen.

Question 6

Wat is de ecologie?

Answer 6

De wetenschap die de complexe wisselwerking tussen de organismen en hun biotoop bestudeert op verschillende organisatieniveaus.

Question 7

Wat omvat het grootste en meest complexe ecosysteem?

Answer 7

de biosfeer

Question 8

Wat is de biosfeer?

Answer 8

Het gedeelte van de aarde waar leven mogelijk is.
(het grootste en meest complexe ecosysteem)

Question 9

Uit wat bestaat de biosfeer?

Answer 9

• lithosfeer
• hydrosfeer
• atmosfeer

Question 10

Wat is de lithosfeer?

Answer 10

Het vaste gedeelte van de aardkorst.

Question 11

Wat is de hydrosfeer?

Answer 11

Het geheel van water boven, onder en op het aardoppervlak.

Question 12

Wat is de atmosfeer?

Answer 12

de lucht

Question 13

Hoeveel habitats zijn er in het leefgebied van 1 soort?

Answer 13

1 of meerdere

Question 14

Wat is de habitat?

Answer 14

De habitat omschrijft aan welke voorwaarden een gebied moet voldoen voor deze ene soort.

Question 15

Hoe komt het dat verschillende soorten met gelijkaardige habitats naast elkaar kunnen leven in een biotoop?

Answer 15

Dat is mogelijk doordat elke soort door specialisatie een eigen functie in een biotoop inneemt: de ecologische niche.

Question 16

Wat is de ecologische niche?
+ vb

Answer 16

de taak die een organisme binnen zijn habitat vervuld.
(vb: interactie met omgeving, hoe en waar het voedsel, partner(s), en bescherming voor predatoren vinden) (vooral voedsel gerelateerd)

Question 17

Wat doe je tijdens een biotoop- of terreinstudie?

Answer 17

Dan bestudeer je de biodiversiteit in een bepaald gebied.

Question 18

Wat zijn de indicatorsoorten?

Answer 18

Dat zijn soorten die door hun aan- of afwezigheid informatie geven over een bepaald kenmerk van het milieu.

Question 19

Hoe heet het wanneer er geen invloed is van de mens in een ecosysteem?

Answer 19

Natuurlijke ecosystemen (zuidpoolgebied, Himalaya, …)

Question 20

Hoe heet wanneer ecosystemen beïnvloed zijn door menselijke activiteiten?

Answer 20

halfnatuurlijke ecosystemen (natuurreservaten in Vlaanderen)

Question 21

Waardoor wordt iets een kunstmatig ecosysteem genoemd worden?

Answer 21

Door de intenieve beheermaatregelen
(zoals het maaien en afvoeren van maaisel waarbij rekening wordt gehouden met natuurkwaliteit en verkeersveiligheid)

Question 22

Voorbeeld van een kunstmatig ecosysteem?

Answer 22

Een wegberm
(= belangrijke rol bij het in stand houden van de biodiversiteit in Vlaanderen)

Question 23

Wat groeit er in wegbermen van trage wegbermen en wandelpaden?

Answer 23

tredplanten

Question 24

Wat zijn tredplanten? + vb

Answer 24

Planten die aangepast zijn aan een verdichte bodem met een slechte waterhuishouding. (bv straat- of varkensgras, grote weegbree, madeliefjes, ...)

Question 25

Wat is de genetische diversiteit?

Answer 25

De motor van de natuurlijke selectie, waardoor soorten zich aanpassen aan de ecologische niche.

Question 26

Wat is successie?

Answer 26

Het ecologisch proces van opeenvolgende levensgemeenschappen als gevolg van veranderende abiotische en biotische factoren in de loop van de tijd.

Question 27

Wat zijn abiotische factoren? + vb

Answer 27

Alles wat niet leeft vb: lucht, water, temperatuur, ...

Question 28

Wat zijn biotische factoren?

Answer 28

Alles wat leeft.

Question 29

In wat kan je successie onderscheiden?

Answer 29

Primaire successie en secundaire successie

Question 30

Wat is primaire successie?

Answer 30

- start vanuit leef en onbegroeid gebied zonder bodem- of humuslaag (vb: kale rts bloot door gesmolten ijskap) - gebieden erg onderhevig aan weersomstandigheden door gebrek aan begroeiing - soorten die aangepast zijn aan wisselende omstandigheden en geen voedingsrijke bodem nodig hebben kunnen zich vestigen en overleven.

Question 31

Welke soorten kunnen overleven en vestigen op een gebied van primaire successie? + vb Hoe heten die en wat ontstaat er dan?

Answer 31

Soorten die aangepast zijn aan wisselende omstandigheden en geen voedingsrijke bodem nodig hebben. vb: korstmossen en mossen PIONIERSOORTEN PIONIERSVEGETATIE

Question 32

Wat ontstaat er na een pioniersvegetatie? Uit wat bestaat dat en wat gebeurt er?

Answer 32

- graslandvegetatie - eenjarige planten en grassen - biodiversiteit neemt dan sterk toe

Question 33

Wat komt er na de graslandvegetatie? Uit wat bestaat dat?

Answer 33

- ruigtekruidvegetatie - grotere kruidachtige planten -> kiemen de eerste struiken en bomen

Question 34

Wat komt er na de ruigtekruidvegetatie? Uit wat bestaat dat?

Answer 34

- stuweelvegetatie - evolueert dan verder naar een echt bos

Question 35

Hoe heet het proces of de evolutie van geen vegetatie naar struweelvegetatie?

Answer 35

extra punt

Question 36

Wat is bioaccumulatie?

Answer 36

Het proces waarbij binnen 1 organisme de concentratie van stoffen toe neemt in de tijd, als de opnamesnelheid veel hoger is dan de verwijdersnelheid via het metabolisme of de uitscheiding.

Question 37

Wat is biomagnificatie?

Answer 37

Het proces waarbij de stoffen zich ophopen in het weefsel van de organismen en worden via de voedselketen doorgegeven. Hoe hoger het trofisch niveau, hoe groter de concentratie van deze persistente stoffen.

Question 38

Wat is een cliaxecosysteem?

Answer 38

Biodiversiteit veranderd nauwelijks. Er ontstaat een stabiel ecosysteem waar de schommelingen van abiotische factoren beperkt zijn.

Question 39

Hoe kan de levensgemeenschap in een ecosysteem volledig verdwijnen?

Answer 39

Door abrupte verstoring (snelle secundaire successie)

Question 40

Wat is secundaire successie?

Answer 40

De successie begint dan opnieuw vanaf een leeg en onbegroeid gebied maar zal wel veel sneller evolueren: er is al een bodem- en humuslaag aanwezig.

Question 41

Wat zal er zijn met de successie als de verstoring beperkt is?

Answer 41

Trager verlopen (primaire trage successie)

Question 42

Wat zorgt er onder meer voor dat een bepaald successiestadium langer behouden blijft?

Answer 42

Natuurlijke begrazing

Question 43

Geef de 4 stappen van de evolutie van een zoetwaterbiotoop:

Answer 43

1) Waterplanten 2) Oeverplanten 3) Moerasplanten 4) Broekbos