Engels trede 29 Flashcards
(43 cards)
1
Q
huisvesting, verblijfplek
A
accomodation
2
Q
omstandigheden
A
conditions
3
Q
samenstelling
A
contraction
4
Q
eis
A
demand
5
Q
verscheidenheid
A
variety
6
Q
verwachtingen
A
expectations
7
Q
erfgoed
A
heritage
8
Q
verblijven
A
lodgings
9
Q
bescheidenheid
A
modesty
10
Q
voorzorgsmaatregelen
A
precautions
11
Q
vastgoed
A
real estate
12
Q
landschap
A
scenery
13
Q
gemeen
A
vicious
14
Q
toepassen
A
apply (to)
15
Q
vergelijken
A
compare (to)
16
Q
dumpen, achterlaten
A
ditch (to)
17
Q
verstigen vastellen
A
establish (to)
18
Q
uitbuiten
A
exploit (to)
19
Q
vocht inbrengen
A
hydrate (to)
20
Q
bijhouden
A
keep up (to)
21
Q
relateren aan
A
relate (to)
22
Q
doen herinneren aan…
A
remind of… (to)
23
Q
verslaggeven
A
report (to)
24
Q
lijken op
A
resemble (to)
25
schieten
shoot (to)
26
verkwisten, vrijelijk geld uitgeven
splurge (to)
27
richten op
target at (to)
28
visualiseren
visualise (to)
29
vriendelijk
affable
30
op persoonlijke voorkeur afgestemd
customised
31
denkbeeldig
imaginary
32
onafhankelijk
independent
33
ontstpannen
laidback
34
overtuigend
persuasive
35
makelaardij
real estate
36
realistisch
realistic
37
theatraal
theatrical
38
spannend
thrilling
39
kort
briefly
40
afgelegen, ver weg
faraway
41
regelmatig
frequently
42
weinig, zo min mogelijk
sparingly
43
gewoonlijk
usually
