Frans C Frans>Nederlands Flashcards
(33 cards)
1
Q
attirer
A
aantrekken
2
Q
deviner
A
raden
3
Q
marquer
A
een stempel drukken op
4
Q
porter
A
dragen
5
Q
entre autres
A
onder andere
6
Q
voici
A
hier is
7
Q
hebdomadaire
A
wekelijks
8
Q
payant
A
waarvoor betaald moet worden
9
Q
presque
A
bijna
10
Q
partout
A
overal
11
Q
principalement
A
vooral
12
Q
précédemment
A
eerder
13
Q
numérique
A
digitaal
14
Q
l’endroit
A
de plek
15
Q
le renseignement
A
de aanwijzing
16
Q
l’appel
A
het telefoontje
17
Q
la mort
A
de dood
18
Q
la naissance
A
de geboorte
19
Q
le roi
A
de koning
20
Q
la responsabilité
A
de verantwoordelijkheid
21
Q
soudain
A
plotseling
22
Q
malgré
A
ondanks
23
Q
face à
A
tegenover
24
Q
âgé de
A
met de leeftijd van
25
affaiblir
afzwakken
26
avoir l'intention de
van plan zijn om
27
découvrir
ontdekken
28
se cacher
zich verstoppen
29
masurer
meten
30
sembler
lijken
31
signer
ondertekenen
32
l'époque
het tijdperk
33
le pouvoir
de macht