Oorzaken klachten schildklierziekten Flashcards

1
Q

Waardoor krijgen patiënten snelle pols bij hyper?

A

Er is een verhoogd aanbod aan nutrienten door hoger metabolisme.
- T3: HF en contractiliteit nemen toe > toename CO
- schildklierhormoon zorgt voor verlaging vasculaire weerstand > vasodilatatie > ondervulling > bloedvolume omhoog > CO omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Contractie cardiomyocyt

A
  1. Depol: K cel uit, Na erin
  2. Ca cel in > RYR Ca kanaal geactiveerd
  3. Instroom Ca via RYR vanuit SR naar cytoplasma
  4. Ca stimuleert actine en myosine > contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe gaat relaxatie cardiomyocyt

A
  1. Ca door SERCA terug naar SR
  2. Ca in cytoplasma neemt af
  3. actine en myosine ontspannen
  4. NCX zorgt dat Ca de cel uit gaat en Na erin
  5. NaK pomp wisselt Na uit voor K cel in
  6. Ca kan via kanaal aan omgeving worden afgegeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe stimuleert T3 de eiwitsynthese van RYR, SERCA en NCX?

A

door binding aan zijn kernreceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

MHCalfa

A

zorgt voor snelle contractie en relaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

MHCbeta

A

stimuleert MHCalfa, langzame variant en wordt onderdrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er met T3 en 4 in cardiomyocyt?

A

T4 nauwelijks naar T3, is dus afhankelijk van circulerend T3. T3 kan wel naar T2 door D3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er in skeletspierweefsel?

A

schildklierhormoon stimuleert 2 futiele cycli die warmte opleveren en energie kosten: Na/K cyclus en calcium cyclus

schildklierhormoon stimuleert lekken van ionen > moeten actief terug en daar ontstaat ATP bij die gebruikt wordt voor warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er in bruin vetweefsel?

A

belangrijk voor adaptieve thermogenese, er is coupling (aanleg protongradient door energie uit nutrienten) en uncouplcing door UCP1 die protonen kan terugpompen en daarbij warmte vrijmaakt

schildklierhormoon stimuleert productie UCP1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarmee is hyperthyreoidie mee geassocieerd (bot)?

A

osteoporose en versnelde botgroei (sluiting van groeiplaat
- kans op botbreuken hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarmee is hypothyreoidie mee geassocieerd (bot)?

A

osteosclerose (hogere dichtheid) en vertraagde botgroei
- kans op breuken hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er bij gebrek aan TRalfa1

A

laag FT4, hoog T3, laag rT3 en normaal TSH
- milde tot ernstige psychomotorische achterstand, groeiachterstand, macrocephalie, vertraagde sluiting schedelnaden, constipatie, milde anemie, verlaagde botleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet schildklierhormoon hersenen?

A

stimuleert vorming neuronen en groei dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij een MCT8 mutatie hersenen?

A

T3 en T4 niet over bloedhersen-barriere > psychomotorische retardatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat gebeurt er bij mutatie TRbeta2 receptor

A

werking T3 verstoord > TSH niet goed onderdrukt > T3 en 4 nemen toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt in hypofyse?

A

krijgt FT4, wordt omgezet met D2 naar T3 > gaat naar kern en bindt aan TRbeta2 receptor