PD12.5: Patiënt met antifosfolipiden syndroom Flashcards

(26 cards)

1
Q

Antifosfolipidensyndroom (APS)

A
  • Kan zowel primair als secundair voorkomen
  • Veel overeenkomsten tussen SLE en APS
  • In nieuwe criteria zijn antifosfolipiden-antistoffen zelfs opgenomen in criteria voor diagnose SLE
  • Patiënten met APS moeten tijdens zwangerschap behandeld worden met laagmoleculaire heparine om te voorkomen dat er stolsels ontstaan in placenta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1941

A

Ontdekt dat bij meer dan 50% van Amerikaanse militairen een positieve Wasserman test (lues test) werd gevonden zonder dat ze lues hadden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Chronisch biologische fout-positieve luesserologie wordt veel gezien bij patiënten met chronische infecties of SLE

A
  • Oorzaak in auto-antistoffen tegen cardiolipine (dubbele fosfolipide)
  • In staart Treponema pallidum bacterie zitten ook fosfolipiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Antifosfolipiden-antistoffen (APLA)

A
  • Niet per se gericht tegen fosfolipiden
  • Belangrijkste targets zijn B2-glycoproteïne 1 en andere stollingsfactoren
  • Er bestaan vele targets en meerdere groepen van antistoffen met deels een overlappende specificiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Antistoffen aantonen door

A
  • Lupus anticoagulans test
  • Anticardiolipine-antistoffen
  • Antistoffen tegen B2-glycoproteïne 1 = apolipoproteïne H (Apo-H)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lupus anticoagulans test

A
  • Test met verlenging van aPTT (stollingstijd) die niet gecorrigeerd kan worden met normaal plasma
  • Lupus anticoagulans leidt normaal tot trombose, maar de APLA vallen fosfolipiden die normaal voor stolling zorgen aan waardoor bloed niet stolt
  • Door normaal plasma toe te voegen wordt het tekort aan stollingsfactor uitgesloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

B2-glycoproteïne-1

A

Zorgt voor induceren van activatie van trombo’s, maar ook voor activeren fosfolipiden in endotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gevolg hebben van antistoffen tegen antifosfolipiden

A
  • Activatie stolling
  • Stollingstijd verlengd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie APS moet 1 van deze criteria met APLA aanwezig zijn

A
  • Arteriële en/of veneuze trombose
  • Recidiverende vruchtdood (door doorbloedingsstoornissen van placenta)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vaak ook bij APS

A
  • Trombopenie door verbruik bloedplaatjes
  • Livedo reticularis: cyanotische kringen op huid die grillig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

APS tijdens zwangerschap

A
  • Verhoogde kans op vruchtdood vooral in 2e trimester
  • Verhoogde kans op pre-eclampsie en trombose
  • Kans op levend kind bij APLA is 30%
  • Door behandeling met aspirine (lage dosis), laagmoleculaire heparine (passeert placenta barriere niet) of beide neemt kans op levend kind toe tot ongeveer 70%
  • Aspirine moet ongeveer maand voor geboorte gestopt worden vanwege verhoogde kans op open ductus Botalli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Primaire APS

A

APS op zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Secundaire APS

A

APS tegelijk naast andere auto-immuunziekte zoals syndroom Sjörgen, SLE, MCTD

Van de patiënten met SLE heeft 60% APLA, helft hiervan krijgt trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

APS bij lupus like syndroom

A

1-3 criteria van SLE bij APS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Epidemiologie

A
  • Van 35.000 dat veneuze trombose in NL voorkomt zijn er 1500 veroorzaakt door APS
  • Bij arteriële trombose zijn er 215 van 5000 t.g.v. APS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Epidemiologie feiten

A
  • SLE: 60% van patiënten heeft APLA waarvan de helft trombose krijgt
  • Veneuze trombose: 5-30% heeft APLA
  • Herseninfarct <50 jaar: 2-46% heeft APLA
  • Risico vruchtdood bij APLA: 70%
17
Q

Behandeling APS

A
  • Reguliere antistolling
  • Ig
  • Rituximab: remmen ontwikkeling tot plasmacellen, remt niet bestaande plasmacellen
  • Plasmaferese: wegvangen auto-antistoffen
  • Statinen: beschermt tegen cerebrovasculaire accidenten

Duur behandeling is levenslang met streefwaarde INR van 3-3.5

18
Q

Reguliere antistolling

A
  • Vitamine K antagonisten, heparine
  • Directe orale coagulantia (DOACs) zijn niet geïndiceerd bij APS
  • Trombocytenaggregatieremmers zoals aspirine in dosis 80-100 mg/dag
  • Bij zwangerschap: LMWH
19
Q

Prognose

A
  • Verhoogd risico op trombose (veneus en arterieel)
  • Bloedingen door antistollingsbehandeling
  • Vroege ontwikkeling atherosclerose
20
Q

Voorbeelden gegeneraliseerde auto-immuunziekten

A
  • SLE
  • Sjörgen
  • APS
  • Mixed connective tissue disease (MCTD)
  • Systemische sclerose (sclerodermie, CREST-syndroom)
  • RA
  • Polymyositis (ontsteking spieren)
  • Dermatomyositis (ontsteking spieren met huidafwijkingen)
21
Q

Symptomen APS

A
  • Artritis/artralgie
  • Fenomeen Raynaud
  • Koorts
  • Nierafwijkingen
  • Vasculitis
  • Vermoeidheid
22
Q

AO APS

A
  • Anemie
  • ANA
  • Hoge BSE en CRP
  • Leukopenie
  • RF
  • Trombopenie
23
Q

SLE x kenmerk

A

Overgevoeligheid voor zonlicht en BM-fluorescentie in huid

24
Q

Sjörgen x kenmerk

A

Aantasting exocriene klieren: droge ogen en mond

25
Sclerodermie x kenmerk
Toename collageen in huid
26
RA x kenmerk
Erosies in gewrichten