Spaans L22 Flashcards
(110 cards)
1
Q
de kotelet
A
la chuleta
2
Q
de rib/ de lende
A
el lomo
3
Q
het lamsvlees
A
el cordero
4
Q
de gedroogde ham
A
el jamón serrano
5
Q
het worstje
A
la salchihca
6
Q
het varkensvlees
A
el cerdo
7
Q
het kalfsvlees
A
la ternera
8
Q
de paprikaworst
A
el chorizo
9
Q
konijn
A
el conejo
10
Q
spek
A
el bacón
11
Q
kip
A
el pollo
12
Q
de tonijn
A
el atún
13
Q
de ansjovis
A
la anchoa
14
Q
de kabeljauw
A
la bacalao
15
Q
de inktvisringen
A
calamares
16
Q
de garnaal
A
el camarón
17
Q
de mossel
A
el mejillón
18
Q
de sardine
A
la sardina
19
Q
de aardappel
A
la patata
20
Q
frietjes
A
las patatas fritas
21
Q
de asperge
A
el espárrago
22
Q
de kikkererwt
A
el garbanzo
23
Q
de knoflook
A
el ajo
24
Q
de komkommer
A
el pepino
25
de kropsla
la lechuga
26
de maïs
el maíz
27
olijven
olivas
28
de paprika
el pimiento
29
de peterselie
el perejil
30
de salade
la ensalada
31
de gemengde sla
la ensalada mixta
32
de sperzieboon
la judía verde
33
de tomaat
el tomate
34
de ui
la cebolla
35
de appel
la manzana
36
de banaan
el plátano
37
de aardbei
la fresa
38
de sinaasappel
la naranja
39
de watermeloen
la sandía
40
de citroen
el limón
41
de druif
la uva
42
de meloen
el melón
43
de perzik
el melocotón
44
de kaas
el queso
45
het ei
el huevo
46
de omelet
la tortilla
47
de melk
la leche
48
de yoghurt
el yogur
49
het fruit
la fruta
50
de groenten
la verdura
51
het vlees
la carne
52
de vis
el pescado
53
rijp
maduro, -a
54
gebakken
a la plancha
55
het brood
el pan
56
het stokbrood
la barra
57
een belegd broodje
el bocadillo
58
het voorgerecht
el primer plato
59
het hoofdgerecht
el segundo plato
60
het dessert
el postre
61
hapjes
las tapas
62
het ijsje
el helado
63
de boter
la mantequilla
64
het zout
la sal
65
de peper
la pimienta
66
de olie
el aceite
67
een mes
un cuchillo
68
een lepel
una cuchara
69
een vork
un tenedor
70
nog
todavía
71
geeft u me
póngame
72
half
medio, -a
73
de kilo
el kilo
74
gepensioneerd zijn
estar jubilado, -a
75
boodschappen gaan doen
salir de compras
76
de markt
el mercado
77
de groentenverkoopster
la verdulera
78
heel lekker
riquísimo, -a
79
zoet
dulce
80
onrijp
verde
81
precies goed zijn
estar en su punto
82
iets heerlijks
una delicia
83
enkele, een stuk of wat
unos cuantos
84
voor alle zekerheid
(por) si acaso
85
geeft u me
déme
86
de slagerij
la carnicería
87
de kwaliteit
la calidad
88
verkiezen
preferir (ie)
89
de vishandel
la pescadería
90
vers
fresco, -a
91
wegen
pesar
92
lijken
parecer
93
zelf
mismo, -a
94
het uiterlijk, het voorkomen
la pinta
95
snijden
cortar
96
schoongemaakt
limpio, -a
97
keurig schoongemaakt
limpito
98
de venusschelp
la chirla
99
duur
caro, -a
100
de rijst
el arroz
101
het idee
la idea
102
om de twee dagen
cada dos días
103
wat vind je ervan?
qué tu perece?
104
wat kost...?
a cuánto va...?
105
ga je gang
tú misma
106
er goed uitzien
tener buena pinta
107
gunstig geprijsd zijn
estar bien de precio
108
het is lang geleden dat
hace tiempo que
109
proeven
probar
110
bekend
conocido
