VO week 10 Flashcards

(31 cards)

1
Q

als een kind verwezen is in verband met problemen in het contact en de interactie met andere kinderen, wat is dan een passende DD?

A
  • autisme (ASS)
  • ADHD
  • reactieve hechtingsstoornis
  • ontremd-sociaal contactstoornis
  • sociaal-communicatieve stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de onderdelen van mulit-informant?

A
  • heteroanamnese van de ouders en leerkracht
  • kinderinterview/-observatie
  • psychologisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn kenmerken van ASS (autisme spectrum stoornis)?

A
  • sterkere waarneming van sensorische prikkels
  • onbegrip van emoties van anderen
  • agitatie wanneer iets niet begrepen wordt
  • moeite met plannen
  • onbegrip van sarcasme en grapjes door alles letterlijk te nemen
  • neiging naar orde en structuur
  • rigiditeit
  • verlaagde sociale intelligentie
  • moeite met grote groepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de 3 componenten van het gesprek met het kind of de jeugdige zelf?

A
  • vraaggesprek: de hulpvraag, het huidig functioneren en de motivatie voor de behandeling worden besproken
  • geven van opdrachten
  • observaties tijdens het gesprek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doet de ADOS?

A

meet wederkerige sociale interactie, communicatie, spel en beperkte repetitieve en stereotiepe gedragspatronen, de ADOS drukt de autismesymptomen in het directe contact van de ADOS uit in een (dimensionele) score. dit kan vanaf 12 maanden worden afgenomen. het kijkt naar:
- oogcontact
- reactie op naam
- hoeveelheid wederkerige sociale communicatie
- fantasie/creativiteit
hier wordt dan een score aan gekoppeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat wordt bedoeld met diagnose?

A

het totaalbeeld van het vastgestelde ziektebeeld, met inbegrip van mogelijk uitlokkende, verergerende en gunstige invloeden/factoren daarop. dit is in de context van de ‘gehele’ patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat wordt bedoeld met classificatie?

A

alleen de naam van het vastgestelde ziektebeeld, vaak ingedeeld volgens een classificatiesysteem: een ordening van alle mogelijke ziektebeelden in een specialisme, vaak met bijbehorende codes, soms subtypen, specifiers etc. in de psychiatrie zijn dit in feite symptoom complexen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke onderdelen bevat de algemene anamnese bij psychiatrische stoornis?

A
  • cognitieve stoornissen
  • psychotische stoornissen
  • stemmings-, angst-, stress-, en aanpassingsstoornissen
  • somatoforme en dissociatieve stoornissen
  • conatieve stoornissen
  • stoornissen die doorgaans in de jeugd beginnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat bevat de status mentalis?

A

cognitieve, affectieve en conatieve functies, ofwel de trias psychica: denken, voelen en willen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de cognitieve functies?

A
  • bewustzijn en oriëntatie
  • aandacht
  • geheugen
  • oordeelsvermogen
  • ziektebesef en ziekte-inzicht
  • abstractieve vermogen
  • executieve functies
  • geschatte intelligentie
  • taal
  • waarneming en zelfwaarneming
  • denken (vorm)
  • denken (inhoud)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat wordt bedoeld met bewustzijn en oriëntatie?

A

de oriëntatie van een patiënt kan gestoord zijn door dementie of een delirium. dit hoeft dus niet per definitie een psychische stoornis te zijn
- lichte bewustzijnsdaling: suffe, afwezige indruk
- somnolent: alleen antwoorden op krachtig aanspreken
- soporeus: antwoord niet maar voert wel eenvoudige opdrachten uit
- vernauwd: geconcentreerd op een bepaalde ervaring en afgesloten van prikkels van buitenaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat wordt bedoeld met aandacht?

A

de aandacht van een patiënt kan ook gestoord zijn door een delirium. dit hoeft dus niet per definitie een psychische stoornis te zijn
- hypovigiliteit: reageert niet of traag en kort
- hypervigiliteit: overmatig oplettend, reageert snel op nieuwe prikkels
- verhoogd afleidbaar
- hypotenaciteit: raakt de draad kwijt bij langere antwoorden
- concentratiestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat wordt bedoeld met geheugen?

A

het geheugen kan gestoord zijn bij patiënten met dementie of neurologische klachten. ook kan het voorkomen dat patiënten dingen vergeten omdat ze er met hun gedachten niet bij zijn (probleem met aandacht). dit is vaker het geval bij een depressie
- anterograde geheugenstoornis: vergeet recente gebeurtenissen
- retrograde geheugenstoornis: vergeet vroegere gebeurtenissne
- confabulaties: verzint onbewust feiten over situaties die niet worden herinnerd
- dissociatieve amnesie: kan zich belangrijke persoonlijke ervaringen van psychotraumatische aard niet herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat wordt bedoeld met oordeelsvermogen?

A

het oordeelsvermogen gaat vooral over het in kunnen zien van gevaar
- gestoord realiteitsbesef: geen onderscheid maken tussen de werkelijkheid en de eigen denkbeelden
- oordeels- en kritiekstoornissen: toont zelfoverschatting en gebrek aan zelfkritiek
- decorumverlies: houdt zich niet aan de sociale gedragsregels die gebruikelijk zijn voor de situatie en voor zichzelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat wordt bedoeld met ziektebesef en ziekte-inzicht?

A
  • gestoord ziektebesef: geen besef van psychiatrische symptomen
  • gestoord ziekte-inzicht: geen besef van pathologische betekenis van de ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is abstractievermogen?

A

dit kan getest worden door de patiënt spreekwoord uit te leggen. het is verminderd bij patiënten met frontaalkwablijden en bij schizofrenie

17
Q

wat wordt bedoeld met waarneming en zelfwaarneming?

A

waarnemingen kunnen visueel, olfactorisch, tactiel en auditief zijn. een auditieve waarneming komt voor bij schizofrenie, evenals een tactiele en olfactorische waarneming. de olfactorische waarneming wordt ook gezien bij de ziekte van parkison
- hallucinaties: deze moeten altijd worden uitgevraagd
- derealisatie: gevoel los van de omgeving te staan
- depersonalisatie: gevoel los van zichzelf te staan

18
Q

wat wordt bedoeld met denken (vorm)?

A
  • bradyfrenie: geremd denken (bij depressie);
  • Gedachte-armoede;
  • Tachyfrénie: gejaagd denken (bij manie);
  • Inefficiënt denken: niet helder kunnen denken;
  • Neologismen: gebruik van zelfbedachte woorden;
  • Incoherentie: onlogisch, onsamenhangend spreken (bij schizofrenie);
  • Gedachtestop: stoppen met praten en ervaren van abrupte onderbreking in gedachte­stroom;
  • Gedachtevlucht: verhoogd associatief denken (bij manie);
  • Concretisme: alles letterlijk nemen, bv. bij het woord “handtekening” een hand tekenen;
  • Tangentieel denken: de patiënt antwoordt precies langs de vraag, dus precies niet wat er wordt gevraagd;
  • Verhoogd associatief denken: de patiënt begint bijvoorbeeld eerst over de zon, dan over de kleur geel, dan over gele bloemen, etc;
19
Q

wat wordt bedoeld met denken (inhoud)?

A

Wanen:
-Grootheidswaan;
- Betrekkingswaan;
- Paranoïde waan;
- Nihilisme (bij depressie, gedachte dat iemand levenslang opgesloten wordt of al dood is);
- Schuldwaan (bij depressie);
- Hypochondriewaan (bij depressie);
Preoccupatie: een overtuiging of krachtig verlangen niet kunnen loslaten;
Dwanggedachten;
Rumeneren: voortdurend overpeinzen zonder dat een constructieve oplossing wordt bereikt.

20
Q

wat valt er onder affectieve functies?

A
  • stemming
  • affect
  • somatische klachten en verschijnselen
21
Q

hoe kan je stemming beoordelen?

A
  • eufore stemming: abnormaal opgewekt, zichzelf overschattend
  • depressieve stemming
  • interesseverlies, anhedonie
  • suïcidaliteit
  • onthechting: heeft geen gevoelens meer voor zijn naasten
  • dysfore stemming: gevoel van ontstemming, wantrouw, prikkelbaarheid
  • angstige stemming
22
Q

waar kan je affect in indelen?

A
  • labiel affect: tonen van snel wisselende emoties zonder externe aanleiding
  • inadequaat affect: tonen van emoties die niet passen bij de omstandigheden, gedachten en handelingen
  • bijpassend of incongruent: past het bij affect bij wat de patiënt laat zien of is het incongruent (bijv. lachen als hij verdrietig is_
23
Q

wat wordt bedoeld met conatieve functies?

A
  • psychomotoriek: algemeen, mimiek en gesteik, spraak
  • motivatie en gedrag
24
Q

welke opties zijn er bij persoonlijkheidstrekken?

A
  • cluster A: paranoïde, schizoïde. schizotypische persoonlijkheidstrekken
  • cluster B: antisociale, borderline, theatrale, narcistische persoonlijkheidstrekken
  • cluster C: ontwijkende, afhankelijke, dwangmatige persoonlijkheidstrekken
25
hoe test je agrafie?
schrijven van een zin. dit betekent dat je niet meer kan schrijven
26
hoe test je agnosie, apraxie?
tekenen van een klok agnosie:het verlies van het vermogen om personen, voorwerpen, geluiden, geur et cetera te herkennen, terwijl de zintuiglijke waarneming grotendeels wel intact is apraxie: een neurologische aandoening die iemands vermogen aantast om doelgerichte bewegingen uit te voeren, zelfs als de spieren en zintuigen normaal functioneren
27
wat is een dwanggedachte?
een egodystone gedachte, die maar op blijft komen en die niet te stoppen is
28
wat is een waan?
een overtuiging die niet in overeenstemming is met de realiteit. er is een stoornis van het inhoudelijk denken
29
wat is een hallucinatie?
een waarneming zonder dat er sprake is van een zintuigelijke prikkeling
30
wat is een pseudohallucinatie?
je hoort een stem in je hoog maar je weet dat het niet echt is
31
wat is schizofrenie?
een chronische ziekte met positieve en negatieve symptomen. hierbij heb je episodes van psychose je hebt symptomen als wanen, hallucinaties en verstoord denken of gedrag