ZO week 9 Flashcards

(22 cards)

1
Q

wat test je met natekenen?

A

je wil kijken of er sprake is van een unilateraal neglect. je ziet dan dat 1 kant van de tekening maar is nagetekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat test je met line bisection?

A

ptn moet midden van een lijn aangeven. hoe verder de bisectie naar rechts is getekend hoe meer de ptn kennelijk negeert. bij unilateraal neglect zal er altijd uitval van de attentie voor het linkerveld zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is agnosie?

A

hierbij herkent de ptn de voorwerpen niet. een bekende test is famous face test hierbij moet ptn zsm een aantal beroemde gezochten herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bij welk proces is de pariëtale associatiecortex betrokken?

A

bij processen die aandacht vergen. als een interessant doel wordt aangeboden, verhoogt de vuurfrequentie van het neuron in deze cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarbij is de temporale associatiecortex betrokken?

A

bij herkenning. neuronen in deze cortex gaan vuren als specifieke voorwerpen of gezichten herkend worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarbij is de frontale associatiecortex betrokken?

A

bij persoonlijkheid en doelgericht gedrag. neuronen in deze cortex kunnen een gepland gedrag coderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat betekent lateralisatie?

A

dat een bepaalde hersenfunctie in één enkele hemisfeer wordt gerepresenteerd. het feit dat bijv. het rechter visuele beeld links wordt gepresenteerd, is geen voorbeeld van lateralisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is afasie?

A

de verzamelnaam van alle neurologische aandoeningen die iets met spraak van doen hebben. het gebied van WErnicke zorgt voor taalberip en het gebied van Broca zorgt voor motorische spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de 4 meest voorkomende intracraniële complicaties bij letsel?

A
  • epiduraal hematoom
  • subduraal hematoom
  • contusiehaard
  • diffuse axonal injury
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het verschil tussen diazepam en lorazepam?

A

diazepam heeft een lange halfwaardetijd heeft van 42-200 uur en lorazepam is 12-16 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een hemorragische contusiehaard?

A

een capillaire bloeding in het hersenweefsel zelf, geeft lokale druk en ‘kneuzing’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een subduraal hematoom?

A

afscheuring van ankervenen bij acceleratie-deceleratie, ontstaat in de subdurale ruimte tussen pia/subarachnoidea en dura mater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een epiduraal hematoom?

A

door bloeding uit de a. meningea media tussen de dura en het periost. deze ruptuur treedt meestal op bij een fractuur van het os temporale/pariëtale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is nootropisch?

A

wordt gebruikt voor betere aandacht en studeerprestaties. in NL heet het leerpil of geheugenpil. ze denken dat IQ met vele procenten omhoog zal gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Long Term Potentiation (LTP) en waarom is het belangrijk?

A

LTP is een langdurige versterking van synaptische transmissie, essentieel voor lange termijn geheugen en informatieslag. Tegenovergestelde is Long Term Depression (LTD).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke receptoren spelen een rol bij LTP?

A

NMDA-receptor: betrokken bij LTP-inductie

AMPA-receptor: betrokken bij LTP-expressie

17
Q

Wat is de rol van de NMDA-receptor bij LTP?

A

Werkt als coïncidentiedetector en laat Ca²⁺ binnen bij depolarisatie. Dit activeert cascades zoals CaMKII, leidend tot AMPA-receptorinserentie.

18
Q

Wat zijn ampakines en wat doen ze?

A

Positieve modulatoren van AMPA-receptoren. Ze verhogen Na⁺-influx, vergroten kans op depolarisatie en stimuleren indirect LTP via NMDA-activatie.

19
Q

Wat zijn mogelijke werkingsmechanismen van nootropics?

A
  1. Bloedtoevoer naar hersenen vergroten
  2. Werking van specifieke hersengebieden beïnvloeden
  3. Neuronale apoptose verminderen
  4. Metabolisme verbeteren
20
Q

Wat is vergeten (memory trace) en wat is een false memory?

A

Vergeten is het geleidelijk verdwijnen van geheugeninformatie.

False memory ontstaat als een herinnering onjuist wordt aangevuld of hersteld, bv. door herhaalde blootstelling.

21
Q

wat zijn de DSM V criteria van dementie?

A
  • geheugenstoornissen (nieuwe informatie niet kunnen inprenten of oude informatie niet kunnen ophalen)
  • één of meer van de volgende cognitieve stoornisssen: afasie of apraxie of agnosie// stoornis in planning, organisatie, abstract denken, oordeelsvermogen
  • de bovengenoemde stoornissen zijn zo ernstig dat zij duidelijke beperkingen tot gevolg hebben voor het sociale functioneren (afname t.o.v. vroegre niveau)
  • de stoornissen zijn niet toe te schrijven aan een delier, en moeten verworden, dus niet aangeboren