Week 1 het zenuwstelsel Flashcards
(6 cards)
1
Q
waarin is het zenuwstelsel op te delen?
A
- perifeer zenuwstelsel (PNS): deel van de hersenzenuwen en zenuwen van en naar de dermatomen (perifere ganglia en receptoren)
- Centraal zenuwstelsel (CNS): zorgt voor de verwerking van input naar output:
- ruggenmerg
- hersenen
- incl. de n. opticus en retina
2
Q
waaruit bestaan de hersenen?
A
- telencephalon: cerebrum en subcorticale kernen, omvat alle lobi
- Diencephalon: thalamus en thalamus
- Mesencephalon: middenhersenen
- Metencephalon: cerebellum (kleine herenen) en pons (brug)
- myelencephalon: medulla oblongata
3
Q
welke onderdelen vormen de hersenstam (truncus cerebri)?
A
- het mesencephalon
- de pons
- het myelencephalon
4
Q
wat doen gliacellen?
A
dit zijn steuncellen van het zenuwstelsel en zijn 2-10x zo talrijk als neuronen. ze hebben geen axon en brengen zelf geen actiepotentiaal voort. er is dus geen eletrische communicatie, alleen chemische communicatie.
5
Q
er zijn 4 type gliacellen centraal gelegen?
A
- oligodendrocyten: vormen de myeline in het centrale zenuwstelsel. (perifeer gebeurt dit door de schwanncellen)
- microglia: hebben een fagocyterende en littekenvormende werking. het zijn immuuncellen van de hersenen en werken ongeveer zoals macrofagen
- astrocyten: hebben een ondersteunde functie en zetten endotheelcellen aan tot vorming van de bloed-hersen barriere.
- ependymcellen: zijn voor liquorproductie
6
Q
A