12e Uitbreiding Flashcards
(175 cards)
gebeuren, plaatshebben
acontecer (zc)
(be)eindigen, voltooien / ten slotte iets doen
acabar / acabar por
volwassen / volwassene
adulto, -a / el adulto
landbouw
la agricultura
van een ander; vreemd; verschillend
ajeno, -a
voeden, de kost geven; (fig) voeden
alimentar
dag worden / de dageraad
amanecer (zc) / el amanecer
ruim, wijd
amplio, -a
oud, ouderwets
antiguo, -a
opleggen; (fig) toepassen
aplicar (c/qu)
kast
el armario
moordenaar
el asesino
vermetelheid
la audacia
blauw
azul
basis, grondslag
la base
kus
el beso
bal
la bola
dapper, moedig; wild (van dieren)
bravo, -a
fauteuil
la butaca
ramp
la calamidad
vrachtwagen
el camión
kapitaal / hoofdstad
el / la capital
schaterlach
la carcajada
film (fototoestel)
el carrete