7e Uitbreiding Flashcards
(180 cards)
0
Q
opnemen, ontvangen
A
acoger (g/j)
1
Q
grootvader / grootmoeder / grootouders
A
el abuelo / la abuela / los abuelos
2
Q
iemand van iets beschuldigen
A
acusar a una persona de una cosa
3
Q
verkrijgen, aanschaffen
A
adquirir (ie)
4
Q
uitputten
A
agotar
5
Q
spaarzaamheid / gespaard geld
A
el ahorro / los ahorros
6
Q
katoen; watten
A
el algodón
7
Q
opheffen, optillen / opstaan
A
alzar / alzarse (z/c)
8
Q
vriendschap
A
la amistad
9
Q
eergisteren
A
anteayer
10
Q
achternaam
A
el apellido
11
Q
branden
A
arder
12
Q
braden
A
asar
13
Q
vastbinden
A
atar
14
Q
afwezigheid
A
la ausencia
15
Q
stadhuis; gemeentebestuur
A
el ayuntamiento
16
Q
baard
A
la barba
17
Q
zegenen; inwijden
A
bendecir (futuro: bendeciré)
18
Q
bruiloft
A
la boda, las bodas
19
Q
leren wijnzak; laars
A
la bota
20
Q
iemand voor de gek houden
A
burlarse de una persona
21
Q
kist, doos
A
la caja
22
Q
verandering; ruil; (wissel)koers
A
el cambio
23
Q
mantel, cape; deken; laag
A
la capa
24
karakter; kenteken; letter
el carácter, (meerv) los caracteres
25
portefeuille; boekentas
la carpeta
26
Castiliaans; Spaans (taal) / Castiliaan
castellano, -a / el castellano
27
wenkbrauw
la ceja
28
nul
cero
29
kringloop; verkeer
la circulación
30
klimaat
el clima
31
verzamelen
coleccionar
32
nader verklaren, commentaar leveren
comentar (ie, z/c)
33
ter wille zijn / behagen scheppen (in)
complacer / complacerse (en) (zc)
34
toestaan
conceder
35
bespreking; voordracht; telefoongesprek
la conferencia
36
kennis (wetenschap); verstand
el conocimiento
37
vormen; grondvesten
constituir (y)
38
vervolg
la continuación
39
echtgenoot
el cónyuge
40
hard lopen
correr
41
kust; kosten (znw)
la costa
42
christelijk / christen
cristiano / el cristiano
43
een of andere
calquier, -a
44
verhaal
el cuento
45
volbrengen / aflopen (van een termijn)
cumplir
46
praten
charlar
47
schade
el daño
48
inwijden; bestemmen (voor) / zich aan iets wijden
dedicar / dedicarse a una cosa
49
bepalen, een definitie geven
definir
50
sportief
deportivo, -a
51
ontbijt
el desayuno
52
uitvoeren; vervullen
desempeñar
53
naakt
desnudo, -a
54
bestemmen (voor)
destinar (a)
55
duivel
el diablo
56
verschil; geschil
la diferencia
57
recht(streeks)
directo, -a
58
rangschikking; aanleg
la disposición
59
verdubbelen; omvaren, omzeilen
doblar
60
twee
dos
61
leeftijd; tijdperk
la edad
62
element
el elemento
63
gebruiken
emplear
64
ontmoeting
el encuentro
65
verrijken / zich verrijken, rijk worden
enriquecer / enriquecerse (zc)
66
leveren, overhandigen
entregar (g/gu)
67
verwisselen / zich vergissen
equivocar / equivocarse (c/qu)
68
het schrijven, geschrift
el escrito
69
Spaans / Spanjaard, Spaanse
español, -a / el español, la española
70
vestigen; vaststellen
establecer (zc)
71
structuur
la estructura
72
voortreffelijk (bijv)
excelente
73
verklaring, toelichting
la explicación
74
uiterst / (uit)einde
extremo, -a / el extremo
75
van het huisgezin; familiaar, gemeenzaam; welbekend (bijv)
familiar
76
begunstigen, helpen
favorecer (zc)
77
iemand vertrouwen
fiarse (i) de una persona
78
tenslotte (bijw)
finalmente
79
brandpunt
el foco
80
frankering
el franqueo
81
vuur; brand
el fuego
82
jas
el gabán
83
kater
el gato
84
roem, eer
la gloria
85
grootte; majesteit, waardigheid
la grandeza
86
handschoen
el guante
87
habijt; gewoonte
el hábito
88
ijskoud / ijsje
helado, -a / el helado
89
historisch
histórico, -a
90
hotel
el hotel
91
rook; (fig) ijdelheid
el humo
92
nabootsen
imitar
93
neigen (tot) / overhellen (naar)
inclinar / inclinarse (a)
94
invloed (op)
la influencia (sobre, en)
95
inademen; (fig) inspireren
inspirar
96
vertolking; uitlegging, interpretatie
la interpretación
97
nutteloos (bijv)
inútil
98
uitvinden
inventar
99
tuin
el jardín
100
juni
junio
101
werk; moeite, inspanning
la labor
102
lang
largo, -a
103
tong; taal
la lengua
104
licht (gewicht); lichtzinnig
ligero, -a
105
liter
el litro
106
maan
la luna
107
huilen; betreuren
llorar
108
koffer
la maleta
109
appel
la manzana
110
dinsdag
el martes
111
volwassenen
los mayores
112
(ver)beteren; verhogen (prijs)
mejorar
113
koopwaar
la mercancía
114
angst (voor)
el miedo (a)
115
minuut
el minuto
116
modern
moderno
117
zedelijk (bijv) / moraal
moral / la moral
118
menigte
la multitud
119
zwemmen
nadar
120
zwart / neger
negro, -a / el negro
121
adellijk (bijv) / edelman
noble / el noble
122
negende
noveno, -a / nono, -a
123
gehoorzamen; toegeven
obedecer
124
oor, gehoor
el oído
125
tegenstand; tegenpartij
la oposición
126
(een)ander
otro, -a
127
tandenstoker
el palillo
128
voor; naar; om te
para
129
(aan)deel / bericht
la parte / el parte
130
hartstocht; lijden
la pasión
131
kam
el peine
132
klein
pequeño, -a
133
(ver)blijven
permanecer (zc)
134
peseta
la peseta
135
schilderen, verven
pintar
136
armoede
la pobreza
137
door; voor (ruil; offer); wegens
por
138
oefening, praktijk
la práctica
139
vooroordeel
el prejuicio
140
voorwendsel
el pretexto
141
voortkomen uit
proceder de
142
verlengen
prolongar (g/gu)
143
provincie
la provincia
144
omdat; want (voegw) / dan ; daarom; dus (bijw)
pues
145
beste (aanhef brief)
querido, -a
146
snel / sneltrein
rápido, -a / el rápido
147
ontvangen, krijgen
recibir
148
herleiden (tot); verlagen (prijs)
reducir (a) (zc, j)
149
regelen
regular
150
overgeven (mil); iemand geven wat hem toekomt; afmatten
rendir (i)
151
restaurant
el restaurante
152
bidden (tot); luiden
rezar (a) (z/c)
153
Romeins
romano, -a
154
weten; vernemen; kennen, kunnen; smaken (naar)
saber (a) onregelmatig
155
gezondheid
la salud
156
onmiddellijk
en seguida
157
zetten; staan, zitten ( van kleding) / gaan zitten
sentar / sentarse (ie)
158
ernstig
serio, -a
159
eeuw
el siglo
160
plaats, plek; beleg
el sitio
161
solliciteren naar; verzoeken
solicitar
162
glimlach
la sonrisa
163
plotseling, onverwacht
súbito
164
lot; geluk
la suerte
165
talent
el talento
166
temperatuur
la temperatura
167
stelling
la tesis
168
oom / tante
el tío / la tía
169
toren
el torre
170
verrader
el traidor
171
dertig
treinta
172
laatste, uiterste
último, -a
173
nuttig (bijv)
útil
174
afwisselen; veranderen (onoverg)
variar (í)
175
komen (naar de spreker toe)
venir
176
vers (gedicht)
el verso
177
oud / grijsaard
viejo, -a / el viejo
178
bezoek
la visita
179
vlucht
el vuelo
