4e Uitbreiding Flashcards
(184 cards)
handeling, daad; actie
la acción
verlaten , in de steek laten; verwaarlozen
abandonar
naarbed gaan, gaan slapen
acostarse
tot ziens / afscheid
¡adiós! / el adiós
moeite; zucht
el afán
(af)wachten
aguardar
inhalen, bereiken; toereikend zijn
alcanzar
kussen (znw)
la almohada
bitter (bijv)
amargo, -a
engel
el angel
jaar
el año
leren (ww)
aprender
het klaarspelen
arreglárselas
helpen; verplegen; bijwonen
asistir
achter; achterwaarts; vroeger
atrás
vooruitsteken (hand) / vorderen, vooruitkomen
avanzar (z/c) overg /onoverg
naar beneden brengen / dalen, afdalen
bajar
veldslag
la batalla
goed (bijw)
bien
(broek)zak
el bosillo
schitterend / briljant (znw)
brillante / el brillante
(hoofd)haar
el cabello
koffie; café
el café
rekenen; berekenen
calcular