6e Uitbreiding Flashcards

(183 cards)

0
Q

olijfolie

A

el aceite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

advocaat

A

el abogado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gewoon zijn te, plegen te

A

acostumbrar + onbw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

administratie, beheer, bestuur

A

la administración

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

liefde, genegenheid; (geneesk) chronische ziekte

A

la afección

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

spits, scherp; scherpzinnig; (fig) geestig

A

agudo, -a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dorp

A

la aldea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lunch

A

el almuerzo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geel

A

amarillo, -a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoek (meetkunde)

A

el ángulo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitdoen; blussen

A

apagar (c/qu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

goedkeuren

A

aprobar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

boven (bijw)

A

arriba

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

genootschap

A

la asociación

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

doorsnijden; oversteken

A

atravesar (ie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

laan

A

la avenida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

klein; laag, (ook fig) zacht/onder

A

bajo, -a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

grote koffer, hutkoffer

A

el baúl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welkom, welkomstgroet

A

la bienvenida

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bom; (brand)spuit; pomp; ballon(lamp)

A

la bomba

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

grap, scherts

A

la broma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

(kunnen) bevatten

A

caber (quepo, cupe, cabré)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

berekening

A

el cálculo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

warm (vooral van klimaat)

A

caluroso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
veld, akker, platteland
el campo
25
lading, vracht; ambt
el cargo
26
portefeuille; aktentas
la cartera
27
veertien
catorce
28
as / stoffelijk overschot
la ceniza / las cenizas
29
cijfer
la cifra
30
beschaving
la civilización
31
elleboog
el codo
32
kolonie
la colonia
33
maaltijd; middageten
la comida
34
kopen
comprar
35
graaf / gravin
el conde / la condesa
36
volgens
conforme a
37
aanzienlijk, belangrijk (bijv)
considerable
38
contact
contacto
39
overtuigen / zich overtuigen van
convencer / convencerse de
40
hartelijk (bijv)
cordial
41
hoffelijk, beleefd (bijv)
cortés
42
geloven; denken, menen / zich iets verbeelden
creer / creerse (creyo)
43
kruis; (fig) leed
la cruz
44
vierhonderd
cuatrocientos, -as
45
verzorgen; zorgen (voor) / zich bekommeren om
cuidar (de) / cuidarse de
46
snob
el cursi
47
chauffeur
el chófer
48
zwak, krachteloos (bijv)
débil
49
te (veel)
demasiado, -a (bijv) / demasiado (bijw)
50
uitdagen
desafiar
51
zorgeloos zijn
descuidar
52
ongeluk
la desgracia
53
wekker
el despertador
54
vasthouden; aanhouden, arresteren
detener (vgl tener)
55
december
diciembre
56
ijver; spoed; diligence, postwagen
la diligencia
57
rede; oratie
el discurso
58
verstrooid
distraído, -a
59
pijn; droefenis
el dolor
60
tijdens (tijd)
durante
61
leger
el ejército
62
inladen / scheep gaan
embarcar / embarcarse (c/qu)
63
verliefd worden op
enamorarse de
64
ziek
enfermo, -a
65
volledig, geheel
entero, -a (achter het znw)
66
benijden
envidiar
67
etalage
el escaparate
68
bol; (fig) kring, sfeer
la esfera
69
hoop
la esperanza
70
esthetisch, smaakvol
estético, -a
71
duidelijk (bijv)
evidente
72
verontschuldigen
excusar
73
uitstrekken; vergroten
extender (ie)
74
vals, onecht
falso, -a
75
vuurtoren
el faro
76
gelukkig (bijv)
feliz
77
vast; bepaald
fijo, -a
78
stevig; vastberaden
firme
79
natuurkundig; lichamelijk
físico
80
dwingen (tot); overweldigen
forzar (ue, z/c) (a)
81
koel, fris / koelte
fresco, -a / el fresco
82
werk; beroep, functie; voorstelling
la función
83
koopje
la ganga
84
mensen; volk
la gente
85
pet
la gorra / el gorro
86
griep
la gripe
87
smaak; genoegen
el gusto
88
vondst
el hallazgo
89
(ver)wonden; krenken
herir (ie, i)
90
eer
el honor
91
been, bot; pit (in een vrucht)
el hueso
92
gast
el huésped
93
taal
el idioma
94
invoeren; van belang zijn
importar
95
onmisbaar (bijv)
indispensable
96
inwijden; beginnen
iniciar
97
van plan zijn
intencionar
98
eiland
la isla
99
donderdag
el jueves
100
rechtvaardigen
justificar (c/qu)
101
meer, plas
el lago
102
les
la lección
103
legende
la leyenda
104
mooi, knap
lindo, -a
105
gedaan krijgen, klaar spelen
lograr
106
vlakte; (Am) prairie
el llano
107
zeer vroeg opstaan
madrugar (g/gu)
108
mouw
la manga
109
kenmerken; aangeven
marcar (c/qu)
110
stoffelijk (bijv) / bestanddeel
material / el material
111
middag; zuiden
el mediodía
112
boodschap, mededeling
el mensaje
113
zuil, eindpaal in en Romeins circus
la meta
114
militair (bijv) / soldaat
militar / el militar
115
zending, taak; missie
la misión
116
ogenblik
el momento
117
motief, drijfveer, beweegreden
el motivo
118
onderling
mutuo, -a
119
Kerstmis
Navidad(es)
120
mist
la niebla
121
negen
nueve
122
opmerking; waarneming
la observación
123
haat (jegens)
el odio (a)
124
nalaten, weglaten
omitir
125
oorsprong
el origen
126
betaling
el pago
127
(lange) broek
los pantalones
128
schijnen; lijken (op) / lijken (op)
parecer / parecerse (a) (zc)
129
mening
el parecer
130
passagier
el pasajero
131
pauze
la pausa
132
straf; smart; moeite
la pena
133
lui (bijv)
perezoso, -a
134
persoonlijk (bijv) / personeel
personal / el personal
135
voet
el pie
136
hoogte; plan, opzet; plattegrond
el plan
137
strand
la playa
138
politie / -agent
la policía / el policía
139
bezitten
poseer (ey)
140
nauwkeurig aangeven, preciseren
precisar
141
voorstellen; laten zien / zich aandienen
presentar / presentarse
142
vorst; prins
el príncipe
143
voortbrengsel; produkt (van een vermenigvuldiging)
el producto
144
eigenaar
el proprietario
145
openbaar, algemeen
público, -a
146
die, welke (betr) / dat (voeg)
que
147
vijfde
quinto, -a
148
terugslag, reactie
la reacción
149
uitgewekene
el refugiado
150
betrekking hebbend (op); betrekkelijk, relatief
relativo, -a (a)
151
rusten
reposar
152
oplossen; besluiten / besluiten te
resolver / resolverse a + onbw (ue)
153
portret, beeltenis
el retrato
154
lach
la risa
155
ruw, grof
rudo, -a
156
zout
la sal
157
voldoen: bevredigen
satisfacer (-fago, -faz, -fecho)
158
zeshonderd
seiscientos, -as
159
(merk)teken
la señal
160
zevende
sé(p)timo, -a
161
stoel, zetel; zadel
la silla
162
maatschappelijk (bijv)
social
163
schaduw
la sombra
164
gebeurtenis
el suceso
165
opduiken, te voorschijn komen
surgir
166
deksel; hartig hapje bij een aperatief
la tapa
167
telegram
el telegrama
168
uitstrekken, uitspannen / gaan liggen
tender (ie) / tenderse
169
einde; term; termijn
el término
170
zacht, week; gevoelig
tierno, -a
171
nog
todavía
172
vertalen
traducir (zc, j)
173
tram
el tranvía
174
stuk, brok
el trozo
175
universiteit
la universidad
176
vaatwerk
la vajilla
177
sluier
el velo
178
zomer
el verano
179
reis
el viaje
180
hevigheid; gewelddadig
violente, -a
181
vliegen; (fig) haastig ergens heen gaan
volar (ue)
182
liggen; rusten
yacer (yazgo, yazco, yago)