13e Uitbreiding Flashcards
(176 cards)
toelaten, toegeven
admitir
daad, handeling; (ton) akte, bedrijf
el acto
bevestigen, verzekeren
afirmir
daar / hier in de buurt
ahí / por ahí
rondom; ongeveer (bijv)
alrededor (de)
(zich) verwijderen
alejar(se)
bedreigen / dreigen
amenazar (z/c) overg/onoverg
dierlijk (bijv) / dier
animal / el animal
optekenen; richten (van een wapen)
apuntar
artikel (wet); lidwoord
el artículo
aanblik; gezichtspunt
el aspecto
vliegtuig
el avión
vlag
la bandera
week, zacht
blando, -a
mooi, keurig
bonito, -a
goed; oprecht; aangenaam (bijv)
buen(o), buena
ieder, elk (bijv) / elk(een), iedereen
cada / cada uno, -a
kwaliteit; eigenschap
la calidad (óók cualidad)
straat
la calle
vermoeidheid
el cansancio
vlees
el carne
veroorzaken
causar
bijna
casi
borstel
el cepillo