3e Uitbreiding Flashcards
(184 cards)
0
Q
openen, open doen
A
abrir
1
Q
verlaten, in de steek laten; verwaarlozen
A
abandonar
2
Q
treffen; raden
A
acertar (ie)
3
Q
tot stand brengen; optreden (als)
A
actuar (de)
4
Q
adopteren; aanvaarden, aannemen
A
adoptar
5
Q
bewegen; schudden
A
agitar
6
Q
nu (meteen)
A
ahora (mismo)
7
Q
vloerkleed
A
la alfombra
8
Q
zinspelen, doelen (op)
A
aludir (a)
9
Q
Amerikaans / Amerikaan, Amerikaanse
A
americano, -a / el americano la americana
10
Q
gisteravond
A
anoche
11
Q
scheiden; verwijderen
A
apartar
12
Q
hier, nu
A
aquí
13
Q
kunstenaar
A
el artista
14
Q
aanvallen; (fig) overvallen (slaap); (muz) inzetten
A
atacar (c/qu)
15
Q
nog / zelfs
A
aún / aun
16
Q
gisteren
A
ayer
17
Q
cafe
A
el bar
18
Q
mooi, schoon, welgevormd
A
bello, -a
19
Q
mond; monding, opening
A
la boca
20
Q
dronken
A
borracho, -a
21
Q
schip
A
el buque
22
Q
vallen
A
caer
23
Q
ober, kelner
A
el camarero
24
zingen; bezingen
cantar
25
hoofdstuk
el capítulo
26
slager
el carnicero
27
huisje, hokje
la casilla
28
jagen
cazar
29
hersenen
el cerebro
30
schaamteloos / cynicus
cínico, -a / el cínico
31
geestelijke
el clérigo
32
staart
la cola
33
toneelstuk, blij- en treurspel
la comedia
34
vergelijking
la comparación
35
gemeenschap
la comunidad
36
gedrag
la conducta
37
(leren) kennen
conocer (zc)
38
troosten / troost vinden in / bij
consolar / consolarse (ue)
39
tevreden
contento, -a
40
overtuiging
la convicción
41
verbeteren (bet. correctie)
corregir
42
oogst
la cosecha
43
crisis
la crisis
44
wie, welke? / dewelke, hetwelk
¿cuál? / el cual, la cual, lo cual (betr)
45
hals; boord
el cuello
46
(berg)top
la cumbre
47
colbertje
la chaqueta
48
lang, smal luchtig gebak
el churro
49
beslissend
decisivo, -a
50
verdediging
la defensa
51
afhangen (van)
depender (de)
52
ontwikkelen (ook van film)
desarrollar
53
wensen
desear
54
uitglijden
deslizar (z/c)
55
naderhand; hierna
después
56
teruggeven; overgeven (braken)
devolver (vgl volver)
57
tand
el diente
58
afgevaardigde
el diputado
59
onzin
el disparate
60
(ver)deling; afdeling, divisie
la división
61
waar? / waar
¿donde? / donde
62
economisch; goedkoop
económico, -a
63
uitwerking; doel; effect
el efecto
64
elegant, bevallig
elegante (bijv)
65
beginnen
empezar (ie, z/c)
66
bovenop
encima
67
toorn
el enojo
68
binnengaan, binnenkomen (in)
entrar (en)
69
uitrusten (materiaal)
equipar
70
verstoppen
esconder
71
rug
la espalda
72
echtgenoot / echtgenote
el esposo / la esposa
73
nauw, smal
estrecho, -a
74
examen
el examen
75
ervaring; proef
la experiencia
76
vreemd, zonderling, zeldzaam
extraño, -a
77
faam, roep; gerucht
la fama
78
gunst
el favor
79
spoorweg
el ferrocarril
80
einde, finale
el final
81
drijven; zweven (in de lucht)
flotar
82
Frans / Fransman
francés, francesa / el francés
83
wrijven
frotar
84
voetbal(spel)
el fútbol
85
uitgave / kosten
el gasto / los gastos
86
rondreis, tournee
una gira
87
trede; graad, rang
el grado
88
dik, groot
grueso, -a
89
bewoner, inwoner
el habitante
90
er is, er zijn / men moet
hay / hay que
91
edelman
el hidalgo
92
geschiedenis; vertelling
la historia
93
afschuwelijk
horrible
94
vochtig
húmedo, -a
95
onleesbaar
ilegítimo, -a
96
voorstellingsvermogen; hersenschim
la imaginación
97
stoot; opwekking
el impulso
98
hel
el infierno
99
op iets aandringen
insistir en una cosa
100
inwendig; binnenshuis / binnenste
interior (bijv) / el interior
101
introduceren
introducir (zc/j)
102
nooit; ooit
jamás
103
gezond verstand; oordeel
el juicio
104
kilometer
el kilómetro
105
(weg)werpen
lanzar (z/c)
106
ver
lejano, -a
107
vergunning, toestemming
la licencia
108
slim, snugger; klaar
listo, -a
109
weelde, praal
el lujo
110
vol
lleno, -a
111
slecht; moeilijk / kwaad; ramp
mal (bijw) / el mal
112
boter
la mantequilla, la manteca
113
zeeman, matroos
el marinero
114
groter; ouder
mayor (bijv)
115
wang
la mejilla
116
klein, onbeduidend
menudo, -a
117
(ver)mengen
mezclar
118
ministerie
el ministerio
119
mode
la moda
120
hoop, stapel
el montón
121
dood (bijv)
muerto, -a
122
nationaal
nacional
123
ontkennend
negativo, -a
124
hoogte, niveau
el nivel
125
roman
la novela
126
voeden
nutrir
127
achtste
octavo
128
plicht; ambt, beroep
el oficio
129
tegenoverstellen / zich verzetten (tegen)
oponer / oponerse (a) (vgl poner)
130
donker; (fig) onbekend
oscuro, -a
131
paleis
el palacio
132
paar (dingen)
el par
133
park
el parque
134
wandeling; rit; promenade
el paseo
135
vragen; bestellen
pedir (i)
136
pension; pensioen
la pensión
137
periode, tijdperk
el período
138
wegen / leed
pesar / el pesar
139
stuk; toneelstuk
la pieza
140
bevolking; plaats
la población
141
aantrekken (kleren); ondergaan (zon)
ponerse
142
volgend; later (bijv)
posterior
143
vraag
la pregunta
144
lenen, uitlenen
prestar
145
beproeven; proeven (spijzen); passen (kleren); bewijzen
probar (ue)
146
verbieden
prohibir
147
voorzien; verschaffen
proveer (ey, provisto)
148
deur; poort; doel (voetbal)
la puerta
149
(ver)branden / branden (onoverg)
quemar / quemarse
150
wortel
el raíz
151
weerbarstig (bijv)
rebelde
152
het net
la red
153
regel(maat); lineaal
la regla
154
ver (bijv)
remoto, -a
155
aansprakelijk voor
responsable de
156
revolutie
la revolución
157
verzoeken; smeken
rogar (ue, g/gu)
158
zaterdag
el sábado
159
springen
saltar
160
dorst; zucht
la sed
161
eenvoudig
sencillo, -a
162
onbewolkt, helder; (fig) rustig / nachtwaker
sereno, -a / el sereno
163
zaag; bergketen
la sierra
164
enig, enkel (bijv); (fig) zeldzaam
sincero, -a
165
soldaat
el soldado
166
geluid, klank, toon
el sonido
167
zacht; heerlijk; kalm (bijv)
suave
168
bodem; grond
el suelo
169
plank; tabel
la tabla
170
kaart, kaartje, visitekaartje
la tarjeta
171
vrezen, bang zijn
temer
172
schrik, ontzetting
el terror
173
bedeesd, verlegen
tímido, -a
174
dom, dwaas / domoor
tonto, -a / el tonto
175
(in)slikken
tragar (g/gu)
176
(dwars) door
a través de
177
verstoren; in de war brengen
turbar
178
gebruik
el uso
179
ijl; ijdel; nutteloos
vano, -a
180
(ver)gif
el veneno
181
schaamte; schande
la vergüenza
182
het leven
la vida
183
zichtbaar (bijv)
visible