4E Flashcards

1
Q

Bij ons thuis

A

chez nous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Blijkbaar

A

apparemment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De geldzorgen

A

Les soucis d’argent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De zeden

A

Les mœurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een ruzie

A

Une dispute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Genieten van

A

Profiter de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gewoonlijk

A

Normalement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(goed) contact hebben met

A

Avoir un bon contact avec, (bien) s’entendre avec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hard

A

dur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Iets aan iemand uitleggen

A

Expliquer quelque chose a quelqu’un

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opgeven

A

Renoncer (a)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ploeteren

A

Galérer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Studeren (in het buitenland)

A

Faire des études (a l’étranger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uit elkaar gaan

A

se séparer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

van plan zijn

A

avoir l.intention de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vieren

17
Q

wennen aan

A

s’habiter a

18
Q

zich zorgen maken over

A

s’inquiéter de

19
Q

Als je… en ..met elkaar vergelijkt

A

Si l’on compare… avec …,

20
Q

Dan zie je dat..

A

On constate que…

21
Q

Dat ziet er echt ingewikkeld uit

A

ça a vraiment l’air compliqué

22
Q

Er zijn weinig verschillen tussen

A

Il y a peu de différences entre

23
Q

Het grootste verschil is…

A

La différence la plus importante est…

24
Q

Ik mis je!

A

Tu me manques!

25
Maak je geen zorgen!
Ne t'inquiète pas!
26
Overdrijf niet zo!
N'exagère pas!
27
Wat denk je daarvan?
Qu'est-ce que tu en penses?
28
Wij hebben de gewoon om te...
Nous avons l'habitude de...
29
Een eenoudergezin
Une famille monoparentale
30
Hertrouwen
Se remarier
31
Het hoofd bieden aan
Faire face à
32
Onophoudelijk
sans cesse
33
Met elkaar omgaan
Se côtoyer
34
Een samengesteld gezin
Une famille recomposée
35
Scheiden
Divorcer
36
De stiefmoeder / de schoonmoeder
La belle-mère
37
De stiefvader / de schoonvader
Le beau-père