U5A Flashcards
(40 cards)
1
Q
à peu près
A
Bijna, ongeveer
2
Q
Apte à
A
In staat tot, geschikt om
3
Q
Auparavant
A
Daarvoor
4
Q
Avoir de quoi vivre
A
Genoeg hebben om van te leven
5
Q
Avoir droit à
A
Recht hebben op
6
Q
Congelé
A
Diepvries-
7
Q
Convivial
A
Gezellig, gastvrij
8
Q
Essentiellement
A
Voornamelijk
9
Q
Estimer
A
Schatten
10
Q
Gérer
A
Beheren
11
Q
L’étagère
A
Het wandrek
12
Q
La dignité
A
De waardigheid
13
Q
La fiche
A
De kaart
14
Q
La gestionnaire
A
De beheerder
15
Q
La retraite
A
Het pensioen
16
Q
La veille
A
De vorige avond
17
Q
Le lendemain
A
De volgende dag
18
Q
Le lien
A
De band
19
Q
Le montant
A
He bedrag
20
Q
Le panier
A
Het (boodschappen) mandje
21
Q
Les lentilles
A
De linzen
22
Q
Les moyens
A
De middelen
23
Q
Les pâtes
A
De pasta
24
Q
Lors de
A
Tijdens
25
Récupérer
Ophalen, in ontvangst nemen
26
Rompre
Verbreken
27
Un atelier de cuisine
Een workshop koken
28
Un plat cuisiné
Een kant-en-klaargerecht
29
Une famille monoparentale
Een eenoudergezin
30
Vraisemblablement
Hoogstwaarschijnlijk
31
économe
Zuinig
32
L'environnement
Het milieu
33
L'angoisse
De angst
34
Le jugement
Het oordeel
35
Les courses
De boodschappen
36
Nourrir
Voeden
37
Prévoir
Voorzien, denken aan
38
Révéler
Onthullen
39
Transmettre
Overdragen
40
Un aliment
Een voedingsmiddel