H 10 Flashcards
(176 cards)
1
Q
strip
A
i fumetti
2
Q
kruiswoordpuzzel (2)
A
il cruciverba; le parole crociate
3
Q
dobbelsteen
A
il dado
4
Q
het raadsel
A
l’indovinello
5
Q
Jij bent echt een zondagskind!
A
Sei proprio nato con la camicia!
6
Q
fanfare; band
A
la banda musicale
7
Q
sfeer; omgeving
A
l’ambiente
8
Q
verzamelen; inzamelen; ophalen
A
raccogliere
9
Q
verzamelen; sparen
A
collezionare
10
Q
een lekke band krijgen
A
bucare
11
Q
de vakantie
A
la villeggiatura
12
Q
ligstoel
A
la (sedia a) sdraio
13
Q
kwal
A
la medusa
14
Q
de huur
A
il noleggio
15
Q
roeiboot
A
la barca a remi
16
Q
roeien
A
remare
17
Q
zeilen (2)
A
andare in barca a vela; navigare a vela
18
Q
pretpark; kermis
A
il luna park
19
Q
ontspanning
A
il rilassamento
20
Q
genot, genoegen
A
il godimento
21
Q
draaimolen
A
la giostra
22
Q
(foto)rolletje
A
la pellicola
23
Q
weekend
A
il fine settimana
24
Q
gaan wandelen
A
andare a spasso
25
Ram
Ariete
26
Stier
Toro
27
Kreeft
Cancro
28
Maagd
Vergine
29
Boogschutter
Sagittario
30
Steenbok
Capricorno
31
Waterman
Aquario
32
stuk speelgoed
il giocattolo
33
de bal (2)
la palla; la boccia
34
de kegel -> kegelen
il birillo -> giocare a birilli
35
de (draai)tol
la trottola
36
kring; hoepel
il cerchio
37
rondedans; kringetje
il girotondo
38
teddybeer
l'orsacchiotto
39
sneeuwpop
il pupazzo di neve
40
schepje
la paletta
41
zandvormpjes
stampini
42
papieren windmolentje
la girandola
43
kaarten
giocare a carte
44
damspel -> potje dammen
la dama -> una partita a dama
45
het spel zeeslag
la battaglia navale
46
de speurtocht
la caccia al tesoro
47
partijtje schaken
una partita a sacchi
48
club; vereniging
il circolo
49
jeu de boules
le bocce
50
portemonnee, de beurs
il borsellino
51
overwinning; winst
la vincita
52
voetbaltoto
il totocalcio
53
prijzenpot
il montepremi
54
totoformulier
la schedina
55
sportuitrusting
l'attrezzatura sportiva
56
training
l'allenamento
57
kampioenschap; competitie
il campionato
58
toernooi
il torneo
59
wedden op, inzetten op
puntare su
60
wedden, weddenschap aangaan
scommettere
61
de strijdbaarheid
la grinta
62
vasthoudend, strijdbaar
grintoso/a
63
de fitness
LA fitness
64
uitblinker, de kei
l'asso
65
onverwinnaar
il vincitore/ la vincitrice
66
poging; wedstrijd
la prova
67
revanche
la rivincita
68
de nederlaag
la sconfitta
69
fair; sportief
corretto/a
70
scheidsrechter
l'arbitro
71
het gefluit
il fischio
72
fluiten
fischiare
73
bokser
il/la pugile
74
het worstelen
la lotta
75
de valse start
la partenza falsa
76
de baan
la corsia
77
hordeloop
la corsa a ostacoli
78
schoolslag
il nuoto a rana
79
rugslag
il nuoto sul dorso
80
duikplank
il trampolino
81
duiksprong
il tuffo di testa
82
sportduiker; diepzeeduiker
il sub
83
zwemvest, reddingsvest
il salvagente
84
verdrinken
affogare
85
eindstreep, finish
il traguardo
86
voorsprong
l'anticipo
87
de kleedkamer
lo spogliatoio
88
sportschool, sportzaal
la palestra
89
de hometrainer
la cyclette
90
de adem
il fiato
91
gehijg, gepuf
il fiatone
92
snel, vlug
svelto/a
93
hoogspringen, verspringen, poolstokspringen
salto in alto, in lungo, e con l'asta
94
hink-stap-sprong
il salto tripolo
95
kogelstoten
il lancio del peso
96
speerwerpen
il lancio del giavellotto
97
tienkamp
il decatlon
98
vijfkamp
il pentatlon
99
verslaan
battere
100
surfplank
la tavola da surf
101
keeper
il portiere
102
diskwalificatie
la squilifica
103
landskampioen
lo scudetto
104
scoren
segnare
105
doelpunt, goal
il gol
106
de (doel)paal
il palo
107
de lat
la traversa
108
de helft
il tempo
109
de eerste helft de tweede helft
il primo tempo la ripresa
110
gelijkspelen
pareggiare
111
aanvaller
l'attaccante
112
verdediger
il difensore
113
wegtrappen; terugschieten
respingere
114
de pass
il passaggio
115
een waarschuwing geven
ammonire
116
tussenkomst, interventie
l'intervento
117
overtreding
il fallo
118
de handsbal
il fallo di mano
119
basketball
la pallacanestro
120
handbal
la pallamano
121
volleyball
la pallavolo
122
net, doel
la rete
123
tennisbaan
il campo da tennis
124
aansporing, aanmoediging
l'incitamento
125
de supporter
il tifoso/ la tifosa
126
verwoed
accanito/a
127
vandalisme
il teppismo
128
de vandaal
il/la teppista
129
inlineskates
i pattini in linea
130
de slee
la slitta
131
schaatsbaan
una pista per pattinare
132
het gelach
la risata
133
Veel plezier!
Buon divertimento!
134
de pauze
l'intervallo
135
toneelspelen, acteren
recitare
136
de rol
la parte
137
de kassa
la biglietteria
138
uitverkocht
al completo
139
de (voor)première
l(a) (ante)prima
140
het toneel, podium
il palcoscenico
141
de coulissen
le quinte
142
de parterre
la platea
143
de loge
il palco
144
toeganskaartje
il biglietto d'ingresso
145
zwart-witfilm
il film in bianco e nero
146
kleurenfilm
il film a colori
147
iets aan iemand toekennen; uitreiken
assegnare qc a qu
148
filmcamera
la cinepresa
149
een film draaien; opnemen
girare un film
150
de stand-in
la controfigura
151
aantrekkelijk
attraente
152
marionet; poppenkastpop (2)
la marionetta; il burattino
153
reportage, verslag (2)
il reportage; il servizio
154
draaiboek; script; scenario
il copione
155
sensationeel, opzienbarend
clamoroso/a
156
aflevering, het deel
la puntata
157
tweede kerstdag
Santo Stefano
158
kerstavond
la vigilia di Natale
159
tweede paasdag
la Pasquetta
160
Pinksteren
la Pentecoste
161
toosten op, drinken op
brindare a
162
inpakken; inwikkelen
avvolgere
163
iemand in de steek laten; laten vallen
piantare qu
164
bereid zijn
essere disposto/a a qc
165
jaarlijkse gedenkdag; het jubileum
l'anniversario
166
de dans; het bal
il ballo
167
het boksen
la boxe
168
de race, wedloop, koers
la corsa
169
de verzameling, inzameling
la raccolta
170
de variété
la varietà
171
de verjaardag
il compleanno
172
de bal (2)
la palla; il pallone
173
de (kinder)box
il box
174
de cursus
il corso
175
de oogst
il raccolto
176
de variëteit, verscheidenheid
la varietà
