H 14- staat, maatschappij en politiek Flashcards
(233 cards)
1
Q
overheersing, heerschappij
A
il dominio
2
Q
de representant, vertegenwoordiger
A
l’esponente
3
Q
spionage
A
lo spionaggio
4
Q
minister-president, premier (2)
A
il Presidente del Cosiglio; il Capo del governo
5
Q
lijfwacht
A
la guardia del corpo
6
Q
ministerie van Buitenlandse zaken
A
il Ministero degli Esteri
7
Q
regering
A
il governo
8
Q
de geheime overeenkomst
A
la collusione
9
Q
omkoopbaar, corrupt
A
corruttibile
10
Q
omkopen
A
corrompere
11
Q
zich terugtrekken uit
A
ritirarsi da
12
Q
zich uitspreken, zijn mening te kennen geven
A
pronunciarsi
13
Q
hoofdkantoor, zetel
A
la sede
14
Q
het debat
A
il debattito
15
Q
de Tweede Kamer
A
la Camera dei deputati
16
Q
de motie van wantrouwen
A
la mozione di sfiducia
17
Q
de afgevaardigde
A
il deputato/ la deputata
18
Q
de vraag in het parlement, kamervraag
A
l’interrogazione parlamentare
19
Q
stemrecht, kiesrecht
A
il suffragio
20
Q
de lijst
A
l’elenco
21
Q
bulletin, bericht
A
il bollettino
22
Q
het dagelijks beheer; het bestuur
A
l’amministrazione
23
Q
overheids-, bestuurlijk, ambtelijk
A
amministrativo/a
24
Q
instantie, instelling
A
l’ente (m)
25
openbare instellingen
enti pubblici
26
vereniging, genootschap
l'associazione
27
diensten, dienstverlening
i servizi
28
maatschappelijk werk, sociale dienst
l'assistenza sociale
29
kantoor, bureau; taak, ambt
l'ufficio
30
de overheid
la pubblica amministrazione
31
functie, ambt
la carica
32
in functie, dienstdoend
in carica
33
iemand iets opdragen
incaricare qu di qc
34
de benoeming
la nomina
35
verrichten, uitvoeren
svolgere
36
onderzoek
l'inchiesta
37
onderzoekscommissie
la commissione d'inchiesta
38
taak; opdracht (2)
l'incarico; il compito
39
de raad
la giunta
40
het bevolkingsregister
l'anagrafe
41
de burgerlijke stand
l'ufficio dello stato civile
42
het gewest
la regione
43
geboorteakte
il certificato di nascita
44
uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie
il certificato di residenza
45
verklaring van geen bezwaar
il certificato di nulla osta
46
verklaring van goed gedrag
il certificato di buona condotta
47
verklaring; aangifte
il dichiarazione
48
het chauvinisme
il campanilismo
49
wonend, woonachtig
residente
50
inwoner
l'abitante
51
inwoner; staatsburger
il cattadino
52
vaste woon-en verblijfplaats
la residenza fissa
53
verkeerspolitie
la polizia stradale
54
boete, bekeuring
la multa
55
hoofdbureau van de politie
la questura
56
politiepost
il presidio
57
het politiebureau
il commissariato
58
rechter
il magistrato
59
geldigheid, kracht
il vigore
60
een wet aannemen
varare una legge
61
burgerlijk wetboek
il codice civile
62
handelsrecht
il codice commerciale
63
wetboek van strafrecht
il codice penale
64
overtreden, schenden
violare
65
de straf
la punizione
66
in beslag nemen; ontvoeren, gijzelen
sequestrare
67
het kantongerecht
la pretura
68
gezegeld papier
la carta da bollo
69
gerechtshof
la corte
70
het toevertrouwen
l'affidamento
71
de voogd -> voogdij
il tutore -> la tutela
72
verdagen
rinviare
73
schorsen; onderbreken
sospendere
74
voorwaardelijke strafonderbreking
la sospensione condizionale della pena
75
rechtszaak, proces
la causa
76
rechtsgeding, geschil
la lite
77
procesgevolmachtigde
il/la rappresentante in giudizio
78
de volmacht, het parket
la procura
79
beschuldiging, de openbaar aanklagen
l'accusa
80
beklaagde, verdachte
l'imputato/a
81
getuige
il/la testimone
82
getuigenis, verklaring
ila testimonianza
83
verhoord
l'interrogatorio
84
Openbaar Ministerie
la Procura della Repubblica
85
officier van justitie
il procuratore della Repubblica
86
veroordelen
condannare
87
veroordeling, vonnis
la condanna
88
schikking, vergelijk
il compromesso
89
kwijtschelding
il condono
90
uitspraak, vonnis
la sentenza
91
uitzitten
scontare
92
levenslange gevangenisstraf
l'ergastolo
93
gevangenis
il carcere
94
(af)schieten
sparare
95
het schot, het schieten, de slag (2)
lo sparo; il colpo
96
revolver
la rivoltella
97
pistool
la pistola
98
trekker
il grilletto
99
het geweer
il fucile
100
geweerschot
un colpo di fucile
101
de loop
la canna
102
vlucht, ontsnapping
la fuga
103
de achtervolging
l'inseguimento
104
misdrijf, strafbaar feit, misdaad (2)
il reato; il delitto
105
het motief
il movente
106
strooptocht, rooftocht
la razzia
107
de arrestaties
la retata
108
truc
il trucco
109
oplichting, bedrog, misleiding (2)
la truffa; l'inganno
110
voor de gek houden, bedriegen
ingannare
111
verraden, bedriegen, ontrouw zijn
tradire
112
verraad, overspel
il tradimento
113
aangaan, betreffen
toccare
114
vandalisme
il teppismo
115
stelen
rubare
116
misdadiger, crimineel
il/la delinquente
117
verjaring
la prescrizione
118
politietekening, compositietekening
l'identikit
119
gevangene
il detenuto/ la detenuta
120
verkrachting
lo stupro
121
verkrachten
violentare
122
verkrachter
lo stupratore/ la stupratrice
123
chanteren, afpersen
ricattare
124
chantage, afpersing
il ricatto
125
dealen, illegale handel
lo spaccio
126
dealen, in omloop brengen
spacciare
127
diefstal, ontvreemding
il furto
128
beroving, roofoverval
la rapina
129
(be)roven
rapinare
130
ontvoeren, kidnappen
rapire
131
ontvoering
il rapimento
132
moord, doodslag
l'uccisione
133
moordenaar (m/v)
l'omicida (m/:v)
134
spoor
la traccia
135
vingerafdruk
l'impronta digitale
136
genetische vingerafdruk
l'impronta genetica
137
diegene die een onderzoek leidt
l'inquirente
138
de verdachte; verdenking
il sospetto
139
(getuigenis) afleggen
deporre
140
getuigenverklaring, getuigenis (2)
la deposizione; la testimonianza
141
aanwijzing
l'indizio
142
kloppen, overeenkomen
quadrare
143
plaatshebben, plaatsvinden
svolgersi
144
zich stellen, optreden als
costituirsi
145
arrestatiebevel
l'ordine di cattura
146
handboeien
le manette
147
ontvluchten, ontsnappen
evadere
148
gevangenis
la prigione / il cacere
149
gevangenschap, detentie
la prigionia
150
de bak
la galera
151
achter de tralies zetten
mettere in galera
152
Doe niet zo beledigd!
Non fare l'offeso!
153
aangeven
denunciare
154
schuld bekennen
confessare
155
herroeping, intrekking
la revoca
156
onschuld
l'innocenza
157
iemand vrijlaten
rilasciare qu
158
aanslag
l'attentato
159
het door de maffia geïnd beschermingsgeld
il pizzo
160
smeergeld, steekpenning
la tangente
161
smeergeldrepubliek
la tangentopoli
162
internationale betrekkingen
le relazioni internazionali
163
de VN
l'ONU
164
vooruitgaan, vorderen
progredire
165
richtlijn, beleidslijn
la direttiva
166
onderhandelen
negoziare
167
onderhandeling
la trattativa
168
(top)ontmoeting
il (incontro al) vertice
169
voorschrijven; beschikken
disporre
170
voorschrift; bepaling
la disposizione
171
voldoen aan, nakomen
soddisfare
172
naleven, nakomen, bekijken
osservare
173
nageleefd worden
essere tenuto in osservazione
174
bijeenkomst, vergadering
la riunione
175
conferentie, congres (2)
la conferenza; il congresso
176
voorbereiden, organiseren
allestire
177
voorbereiding, organisatie
l'allestimento
178
de antiglobalist
il no global
179
uitdagen, tarten, trotseren
sfidare
180
solidariteit
la solidarietà
181
ontsnappen, ervandoor gaan
scappare
182
gijzelaar, gegijzelde
l'ostaggio
183
losgeld
il riscatto
184
martelen, folteren
torturare
185
consul
il console
186
consulaat
il consolato
187
ambassadeur
l'ambasciatore/trice
188
ambassade
l'ambasciata
189
procedure; zaak; dossier; het geval
la pratica
190
vragenlijst
il questionario
191
het opkomend land
il paese emergente
192
vluchtelingenkamp
il campo profughi
193
verblijfsvergunning
il permesso di soggiorno
194
werkvergunning
il permesso di lavoro
195
de voortvluchtige
il/la latitante
196
het voortvluchtig zijn
la latitanza
197
vredesonderhandelingen
i negoziati per la pace
198
het vredesverdrag
il trattato di pace
199
ontwapening
il disarmo
200
reglement, voorschriften
il regolamento
201
kazerne
la caserma
202
uniform, tenue
l'uniforme, la divisa
203
de luchtmacht
l'aviazione militare
204
viersterrengeneraal
il generale a quattro stelle
205
sergeant; maarschalk
il maresciallo
206
de escorte
la scorta
207
enthousiasme teweegbrengen
suscitare l'entusiasmo
208
handgranaat
la bomba a mano
209
raket
il missile
210
tank, pantserwagen
il carro armato
211
slachting, bloedbad, vernieling
la strage
212
Weg met de oorlog!
Abbasso la guerra!
213
ontruimen; evacueren
sfollare
214
belager, aanvaller
l'agressore
215
oproer, opstand
la rivolta
216
aanval, bestorming
l'assalto
217
zich overgeven
arrendersi
218
overgave, capitulatie
la resa
219
krijgsgevangene
il/la prigioniero/a
220
De vijand luistert mee!
Il nemico ascolta!
221
zich terugtrekken
ritirarsi
222
schuilkelder
il rifugio antiaereo
223
bescherming, beschutting, schuilplaats
il riparo
224
in veiligheid zijn
essere al riparo
225
onbeschermd, onbeschut
senza riparo
226
politieke partij
il partito
227
strooptocht, rooftocht
la razzia
228
burgemeester
il sindaco
229
oplichting, bedrog
la tuffa
230
partij, wedstrijd
la partita
231
razzia
il rastrellamento
232
syndicaat
il sindacato
233
truffel
il tartufo
