H 15 Economie en bedrijfsleven Flashcards
(187 cards)
1
Q
agrarisch
A
agricolo/a
2
Q
planten, zaaien
A
piantare
3
Q
(in)zaaien
A
seminare
4
Q
plukken, oogsten, rapen
A
cogliere
5
Q
de molen
A
il mulino
6
Q
oogsten, maaien
A
mietere
7
Q
weide, weiland
A
il pascolo
8
Q
(laten) grazen, hoeden
A
pascolare
9
Q
tuinbouw
A
l’orticultura
10
Q
moestuin
A
l’orto
11
Q
het (bloem)perk
A
l’ai(u)ola
12
Q
echt, zuiver, puur
A
genuino/a
13
Q
akker, land, veld
A
il campo
14
Q
de groente
A
l’ortaggio
15
Q
de wijngaard
A
la vigna
16
Q
wijnstok, wijnrank
A
la vite
17
Q
druivenpluk, wijnoogst
A
la vendemmia
18
Q
(stuk)grond, veld
A
il terreno
19
Q
mest
A
il concime
20
Q
(kunst)mest
A
il fertilizzante
21
Q
fokken, fokkerij, houderij
A
l’allevamento
22
Q
veehouder
A
l’allevatore
23
Q
(planten)kwekerij
A
il vivaio (piante)
24
Q
stal
A
la stalla
25
ontlenen, verkrijgen
ricavare
26
boerderij
la fattoria
27
het stro
la paglia
28
het hooi
il fieno
29
onkruid
l'erbaccia
30
weide, veld
il prato
31
effenen, vlak maken
spianare
32
de ploeg
l'aratro
33
sikkel, zeis
la falce
34
maaimachine
la falciatrice
35
vissersvloot
la flotta da pesca
36
de (gemotoriseerde)vissersboot
il (moto)peschereccio
37
visindustrie
l'industria del pesce
38
visteelt, viskwekerij
la pescicoltura
39
de economische impuls
il rilancio economico
40
recessie
la recessione
41
metaalnijverheid
l'industria metallurgica
42
auto-industrie
l'industria automobilistica
43
toeschrijven
attribuire
44
het merk; merkteken (2)
la marca; il marchio
45
uithangbord, naambord
l'insegna
46
monster, proefexemplaar
il campione
47
staalkaart, stalenboek
il campionario
48
opleveren, lonen
rendere
49
de goederen, het waar
la merce
50
de behoefte
il fabbisogno
51
zorgen voor, verschaffen
procurare
52
aanbod
l'offerta
53
geleverd koopwaar
la fornitura
54
begroting, prijsopgave
il preventivo
55
bestelling, order
l'ordine
56
prijslijst
il listino prezzi
57
bevoorrading, toevoer
il rifornimento
58
inventaris, invertarisatie
l'inventario
59
grondstoffen
le materie prime
60
iemand met iets voeden/ van brandstof voorzien
alimentare qu/ qc di qc
61
vermindering, verlaging
la riduzione
62
prijsverlaging
la riduzione dei prezzi
63
openingsuren
l'orario di apertura e chiusura
64
vennoot, compagnon
il socio/ la socia
65
besloten vennootschap
la società a responsabilità limitata (s.r.l.)
66
naamloze vennootschap
la società per azioni (s.p.a.)
67
inlijving, annexatie
l'incorporazione
68
boekhouder
il/la contabile
69
boekhouding, boekhoudafdeling
la contabilità
70
boekhouding doen
tenere la contabilità
71
de balans sluitend maken
bilanciare
72
liquideren, verrekenen; ontslaan
liquidare
73
liquidatie, verrekening, uitverkoop, opruiming
la liquidazione
74
het percentage
la percentuale
75
profiteren van iets/iem
approffitare di qc/qu
76
winst opleveren, renderen
fruttare
77
het verlies
la perdita
78
meer dan, over, boven
oltre
79
het geld (3)
i soldi, la valuta, il denaro
80
de valutamarkt
il mercato valutario
81
de sterkste munt, de sleutelvaluta
la valuta pilota
82
de bancaire transactie
l'operazione bancaria
83
de zitbank
la panca
84
parkbankje, reservebankje
la panchina
85
de buitenlandse valuta
le divise estere
86
de pincode
il codice PIN
87
de geldautomaat
il bancomat
88
de bankpas
la carta bancomat
89
de eurocent
il centesimo
90
de rekening (courant)
il conto corrente
91
het beheren van een rekening
la gestione del conto
92
de cheque (2)
il vaglia; l'assegno
93
de wissel(brief)
la cambiale
94
bankafschrift, rekeningoverzicht
l'estratto conto
95
opnemen
prelevare
96
geldopneming
il prelievo
97
de besparing
il risparmio
98
spaarder
il risparmiatore
99
spaarbank
la cassa di risparmio
100
spaarboekje
il libretto di risparmio
101
overboeking; korting, reductie
il bonifico
102
storting, overmaking, (uit)betaling
il versamento
103
het krediet; de schuld
il credito
104
schuldeiser, crediteur
il creditore
105
overschrijvingsopdracht
l'ordine di bonifico
106
de bankcode
il codice di avviamento bancario
107
vergoeding, beloning
il compenso
108
uitvoeren, verrichten
effetuare
109
brutto
lordo
110
de belasting (2)
la tassa; l'imposta
111
fiscus, belanstingen
il fisco
112
de belastingfaciliteit
l'agevolazione fiscale
113
van de belasting aftrekken
scaricare dalle tasse
114
belastingsaangifte
la dichiarazione delle tasse
115
belastingontduiking
l'evasione fiscale
116
belastingparadijs
l'oasi fiscale
117
belastinghervorming
la riforma tributaria
118
de lening
il prestito
119
hypotheek, hypothecaire lening
il mutuo
120
financiering
il finanziamento
121
(uit)lenen
prestare
122
de woekeraar
l'usuraio
123
de (on)kosten, uitgave
il costo
124
de zaak, transactie
l'affare
125
(goed) tot stand komen
andare a buon fine
126
het bedrag
l'importo
127
kwitantie, de bon
la ricevuta
128
innen, invorderen
riscuotere
129
rente, interest
l'interesse
130
cijfer, percentage
il tasso
131
verlagen, laten zakken
abbassare
132
weer stijgen, opgewaardeerd worden
rialzare
133
overschrijven, overboeken
trasferire
134
overschrijving, overboeking
il trasferimento
135
transactie
l'operazione
136
bankprovisie
le commissioni bancarie
137
het aandeel
l'azione
138
aandeelhouder
l'azionista
139
beurskrach
il crolle della borsa
140
effectenbeurs
il mercato azionario
141
de krach, financiële ineenstorting
il crac
142
de aandelenuitgifte
l'emissione di azioni
143
het fonds
il fondo
144
de verzekering
l'assicurazione
145
levensverzekering
l'assicurazione sulla vita
146
ongevallenverzekering
l'assicurazione contro gli infortuni
147
wettelijke aansprakelijkheidsverzekering
l'assicurazione contro i rischi di responsabilità civile
148
rechtsbijstandverzekering
l'assicurazione della tutela legale
149
het ongeval
l'infortunio
150
schade
il danno
151
vergoeding, schadeloosstelling
il risarcimento
152
iets regelen, in orde brengen
sistemare qc
153
ordenen, het regelen; de oplossing
la sistemazione
154
opeisen, claimen
rivendicare
155
voor iets instaan, garant staan voor iets
rispondere di qc
156
schadeloosstelling (2) vergoeding
l'indennizzo, l'indennità
157
claim, eis, klacht
il reclamo
158
regelen, afhandelen
regolare
159
iemand schadeloosstellen
risarcire qu
160
de aangifte
la denuncia
161
het ongeluk, ongeval
il sinistro
162
zorgen voor iets, in iets voorzien
provvedere a qc
163
zorgverzekeraar
la mutua
164
het pasje, lidmaatschapskaartje
la tessera
165
ziektekostenverzekering; ziektewet
la cassa malattia
166
medische verklaring
il certificato medico
167
kinderbijslag
gli assegni familiari
168
de persoonlijke gegevens
i dati personali
169
aangaan
contrarre
170
(verzekerings)polis
la polizza
171
dekken
coprire
172
kapitaal, vermogen
il capitale
173
handtekening
la firma
174
het bedrag
l'importo
175
brutto
lordo
176
de munt, het kleingeld
la moneta
177
verzekeringspolis
la polizza
178
claim, eis, klacht
il reclamo
179
wijnstok, wijnrank
la vite
180
hoofdstad
la capitale; il capoluogo
181
de firma
la ditta
182
de import
l'importazione
183
zwaar
pesante
184
het geld
il denaro
185
de politie
la polizia
186
de reclame
la pubblicità
187
het leven
la vita
