H 7-8-9 Flashcards
(225 cards)
afhankelijk zijn van
dipendere da
jongetje/meisje; kindje
il bimbo/a
verwennen; bederven
viziare
op elkaar lijken
assomigliarsi
als twee druppels water op elkaar lijken
assomigliarsi come due gocce d’acqua
gelijkenis; overeenkomst
la somiglianza
hecht, verbonden
unito/a
neefjes en nichtjes (van broer en zus)
i nipoti
schoonbroer/ zus
il cognato/a
oud, bejaard
anziano/a
schoonzoon
il genero
schoondochter
la nuora
overgrootvader/moeder
il bisnonno/a
opzoeken, op bezoek gaan
andare a trovare
de voorouder
l’antenato/a
ouder jonger
maggiore , minore
paar, stel
la coppia
samenwonend stel
la coppia di fatto
de verloving
il fidanzamento
de wederhelft
la dolce metà
bruidegom/ bruid
lo sposo/ la sposa
het trouwfeest
lo sposalizio
trouwerij, bruiloft
le nozze
opvoeden
educare