H 19 Tijd en Ruimte Flashcards by Laura Vermeylen

Q

hedendaags, huiding

A

odierno/a

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

werkdag

A

il giorno feriale

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

feestdag

A

il giorno festivo

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

De hoeveelste is het vandaag?

A

Quanti ne abbiamo oggi?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wat voor dag is het vandaag?

A

Che giorno è oggi?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

eergisteren

A

ieri l’altro/ l’altro ieri

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

een paar dagen geleden, eergisteren

A

l’altro giorno

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Je kunt zien hoe iets afloopt aan hoe het begint.

A

Il buon giorno si vede dal mattino.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

dag-, van de dag

A

diurno/a

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

nacht-, nachtelijk

A

notturno/a

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

nachtdienst

A

il servizio notturno

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

verstrijken, voorbijgaan, doorbrengen (2)

A

scorrere, trascorrere

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

blijven, zich ophouden

A

trattenersi

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de wintertijd

A

l’ora solare

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de zomertijd

A

l’ora legale

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

klok gelijkzetten

A

regolare l’orologio

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

voorlopen achterlopen

A

andare avanti andare indietro

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

maandelijks

A

mensile

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de maand

A

il mese

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

jaar-

A

annuo/a

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

de Romeinse nazomerdagen

A

le ottobrate romane

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

van het seizoen

A

stagionale

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zomers

A

estivo/a

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

erover doen, gebruiken

A

impiegare

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

kortstondig, voorbijgaan

momentaneo/a

ogenblik, moment (2)

il momento; l'istante

voorlopig, tijdelijk (2)

provvisorio; temporaneo

laat zijn, vertraagd zijn, vertragen

ritardare

voorlaatst

penultimo/a

op twee na laatst

terzultimo/a

onlangs, de laatste tijd, recentelijk

ultimamente

toen, destijds, dan

allora

inmiddels, onderhand; reeds

ormai

tot nu toe

finora

ondertussen, inmiddels

intanto

terwijl, gedurende

intanto che

ten slotte, uiteindelijk

infine

eeuwig

eterno/a

toewijzen, toekennen

assegnare

plaats, plek, ruimte (3)

il luogo; il posto; la località

de kant, richting

la parte

beneden

giù

daarboven

lassù

de achterkant

il retro

de voorkant

il davanti

binnen

dentro

in het midden van, te midden van

in mezzo a

achter in, aan het einde van

in fondo a

naast

accanto a

de kant, zijde

il lato

de pijl, richtingaanwijzer

la freccia

tegenover (2)

di fronte a; dirimpetto a

de bodem, achtergrond

il fondo

zich verplaatsen, reizen, opschuiven

spostarsi

de datum

la data

doordeweeks, op werkdagen

feriale

op, naar boven

su

terugkeren, teruggaan, terugkomen

tornare

de data

i dati

op (zon-en) feestdagen

festivo

onder

sotto

draaien, afslaan

girare