H 4-5-6 Flashcards

(748 cards)

1
Q

Genegenheid

A

L’affetto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Liefdevol, hartelijk

A

Affetuoso/a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hartelijke groeten

A

Affetuosi saluti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Besparen

A

Evitare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Onverwacht, plotseling

A

Improvviso/a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het hart op de juiste plaats hebben

A

Essere di animo buono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Laat de moed niet zakken

A

Non perderti d’animo!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gemoedstoestand

A

Lo stato d’animo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De genegenheid

A

La simpatia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beleefd, voorkomend

A

Garbato

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardering voelen voor

A

Simpatizzare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hartelijkheid, warmte; het enthousiasme

A

Il calore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Genieten

A

Godere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Smachten

A

Spasimare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoogachtend

A

Con la massima stima

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schijn, uiterlijk

A

L’apparenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lijken, blijken

A

Apparire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bemind, geliefd

A

Benvisto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verachten/ minachten

A

Disprezzare qc/qu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Zijn hart luchten, zich uitleven

A

Sfogarsi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ongenmanierdheid, onbeleefdheid

A

Lo sgarbo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Haten

A

Odiare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Afgunst, jaloezie

A

L’invidia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Jaloers, afgunstig

A

Invidioso/a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Afkeer, hekel
L'antipatia
26
Wrok, rancune
Il risentimento
27
Weerzin, walging
Lo schifo
28
Weerzinwekkend; vies; lelijk
Schifoso
29
Afschuw, afgrijnzen
L'orrore
30
Afschuwelijk, verschrikkelijk
Orrendo/a
31
Klap om de oren (geven)
Lo schiaffo -> schiaffeggiare
32
Iem kwaad maken
Fare arrabiare
33
Boos, kwaad
Arrabiato/a
34
WOedend, razend
Furioso/a
35
Kwaad worden
Incavolarsi
36
Kwaad, nijdig
Incavolato
37
Gewaarwording, (innerlijk) gevoel
La sensazione
38
Opzienbarend, ongelooflijk
Sensazionale
39
Voelen
Provare
40
Heimwee
La nostalgia
41
De zin, het verlangen
La voglia
42
Lusteloos, met tegenzin
Svogliato
43
Instinctief, impulsief
Istintivo
44
(Op)wekken, veroorzaken
Suscitare
45
Provocerend
PRovocatorio
46
Ontroeren, aangrijpen
Commuovere
47
Ontroerd, aangedaan
Commosso
48
De Dankbaarheid
LA gratitudine
49
Schaamte, schande
La vergogna
50
Wroeging, berouw, spijt
Il rimorso
51
Wat naargeestig
Che tristezza
52
Verlegenheid, onbehagen
L'imbarazzo
53
Pijnlijk, genant
Imbarazzante
54
Het minderwaardigheidscomplex
Il complesso d'inferiorità
55
Ontroering, bewogenheid
La commozione
56
Verwachting
L'aspettativa
57
Teleurstelling
La delusione
58
CHaos, drukte, verwarring,
La confusione
59
Peinzend, in gedachten verzonken
Pensoso/a
60
Gedachte
Il pensiero
61
In de war sturen, brengen
Sconvolgere
62
Begrijpen, vatten
Afferrare
63
Begrijpend, vol begrip
Comprensivo
64
Begrijpelijk, duidelijk
Comprensibile
65
Het is zeer onwaarschijnlijk dat
È Molto difficile che
66
Complexiteit, ingewikkeldheid
La complicatezza
67
HeT hoofd bieden, aanpakken
Affrontare
68
Ongerust, bezorgd
Preoccupato
69
Wijsheid
La sapienza
70
Veronderstellen, aannnemen
Suppore
71
Denkbeeldig, fictief
IMmaginario
72
Waarschijnlijk
Probabilmente
73
Zich een beeld maken
Figurarsi
74
Bezorgdheid, de zorg
La preoccupazione
75
Betekenis, de zin
Il senso
76
Credo in Dio
Ik geloof in God
77
Ik geloof hem niet
Non gli credo
78
Ik geloof dat verhaal niet
Non credo a questa storia
79
Nou, dat wil ik wel geloven!
Eh, lo credo!
80
We achtten hem tot alles in staat
Lo credevamo capace di tutto
81
in overeenstemming zijn; tot stand brengen
combinare
82
vergeten
dimenticare
83
vergeten te
dimenticarsi di
84
redeneren, logisch denken, nadenken
ragionare
85
redelijk, verstandig
ragionevole
86
dom, onwetend
ignorante
87
uit de hoogte doen, negeren, neerkijken op
snobbare
88
de lomperik
il cafone, la cafona
89
plannen, ontwerpen
progettare
90
nalaten, weglaten
omettere
91
weglaten, verzuimen
tralasciare
92
planning
la programmazione
93
nadenken, overwegen
riflettere
94
een sterke persoonlijkheid hebben
avere una personalità forte
95
ongeïnteresseerd, ongemotiveerd
svogliato/a
96
de eerzucht
l'ambizione
97
de slechte gewoonte, ondeugd
il vizio
98
slecht, verdorven; verkeerd
vizioso
99
de slimmerik uithangen
fare il furbo
100
opscheppen; trots zijn
vantarsi
101
de vaardigheid, bekwaamheid
la bravura
102
Dit boek is heel goed
Questo libro è ottimo
103
Deze pasta is heerlijk
Questa pasta è buonissima
104
fijn, verfijnd, scherp
fine
105
(de) trouw (subst en adj)
fedele, la fedeltà
106
loyaal, trouw
leale
107
(de) trots
orgoglioso, l'orgoglio
108
stommiteit, de flater
la stronzata
109
een stommiteit begaan
combinare una stronzata
110
iemand slaan
picchiare qu
111
streng, hard, koppig
duro
112
de strengheid
la durezza
113
een man van weinig woorden
un uomo avaro di parole
114
iemand onhoffelijk bejegenen
fare uno sgarbo a qu
115
laf
vigliacco/a
116
lafheid
la vigliaccheria
117
pietluttig
pignolo/a
118
bescheiden
modesto/a
119
eerlijk, oprecht
sincero/a
120
liegen tegen
mentire a
121
de leugen
la bugia
122
leugenachtig
bugiardo/a
123
plat, grof, ordinair
volgare
124
verlegen
timido/a
125
fascinerend, boeiend
affascinante
126
aantrekkingskracht, charme
il fascino
127
rust, kalmte
la tranquillità
128
rustig, kalm
tranquillo/a
129
aan de gang zijn
essere in atto
130
grap
la burla
131
grap, mop
lo scherzo
132
grappen maken, gekscheren
scherzare
133
Dat meen je toch niet?
Tu stai scherzando,spero!
134
poets, streek, spot
la beffa
135
bezwering; bijgelovigheid
la scaramanzia
136
het bezwerend gebaar
il gesto scaramantico
137
het boze oog
il malocchio
138
de ongeluksbrenger
lo iettatore, la iettatrice
139
op iemand lette
fare attenzione a qu
140
openhartig
aperto, aperta
141
Let goed op wat ik je nu zeg
Stai attento a quello che ti dico!
142
Pas op voor de auto's!
Attento alle macchine!
143
Geestig, gevat
spiritoso/a
144
lollig doen
fare lo spiritoso
145
koketteren
fare la civetta
146
het vertrouwen
la fiducia
147
vertrouwen op
fidarsi di
148
naïef
ingenuo/a
149
stom; idioot
cretino/a
150
dom
fesso/a
151
de dommerik uithangen
fare il fesso/la fessa
152
ongemanierd, lomp
villano/a
153
onzinnig
sballato/a
154
wantrouwend, achterdochtig
diffidente
155
iemand wantrouwen
diffidare di qu
156
het wantrouwen
la sfiducia
157
besluiteloos, onzeker
indeciso/a
158
rusteloos, bezorgd, ongerust
inquito/a
159
bedoeling, plan
l'intenzione
160
iets van plan zijn
avere l'intenzione di / essere intenzionato/a
161
van plan, voornemens
intenzionato/a
162
Luca heeft het goed met Giovanni voor
Luca è bene intenzionato verso Gio.
163
zwichten, toegeven, afstand doen
cedere
164
omstandigheid, gelegenheid
la circonstanza
165
Men kan niet voorzichtig genoeg zijn!
La prudenza non è mai troppa!
166
doorgaan, aandringen
insistere
167
vasthoudendheid
l'insistenza
168
zich terugtrekken, zich afsluiten
chiudersi
169
Wees flink!
Sii forte!
170
het gemak
l'agio
171
ik voel me op mijn gemak
mi sento a mio agio
172
overkomen, gebeuren
capitare
173
Ons zijn de gekste dingen overkomen
ce ne capitano di tutti i colori
174
het vooroordeel
il pregiudizio
175
ijverig, vlijtig
diligente
176
stiptheid, nauwkeurigheid
la puntualità
177
onbevooroordeeld, ruimdenkend
spregiudicato/a
178
vlot, nonchalant, spontaan
disinvolto/a
179
vlotheid, nonchalance
la disinvoltura
180
afstandelijk, gereserveerd
distaccato/a
181
afstandelijkheid, gereserveerdheid
il distacco
182
reageren op
reagire a
183
zuchten, verzuchten
sospirare
184
snikken, de hik hebben
singhiozzare
185
opluchting
il sollievo
186
een zucht van verlichting
un sospiro di sollievo
187
opgelucht
sollevato/a
188
de onverwachte verrassing
l'improvvisata
189
direct, onmiddelijk
immediato/a
190
gek worden van de pijn
impazzire dal dolore
191
onnozel, verstrooid
balordo/a
192
domoor, sukkel, sufferd
il balordo/a
193
expres, opzettelijk
apposta
194
bereidwillig, ijverig
volenteroso/a
195
het initiatief
l'iniziativa
196
de poging; proef
la prova
197
ongelijk, fout, onrecht
il torto
198
op gang brengen
attivare
199
vastberaden
deciso/a
200
energiek, doortastend
energico/a
201
hard, koppig
tosto/a
202
aansporing
l'incitamento
203
dwingen, verplichten
costringere
204
vervreemdend
alienante
205
iem respecteren
rispettare qu
206
vol respect, eerbiedig
rispettoso/a
207
Wat een tranen!
Ma quante lacrime!
208
melancholie,weemoed
la malinconia
209
waan, obsessie
la mania
210
het beven, trillen
il tremore
211
de poging
il tentativo
212
handig, bekwaam
abile
213
een man met veel capaciteiten
un uomo di grandi capacità
214
mislukking
il fallimento
215
mislukkeling(e)
il fallito/ la fallita
216
deskundigheid, bevoegdheid
la competenza
217
toepassen, aanbrengen
applicare
218
voltooien, afmaken, aanvullen
completare
219
pogen om, proberen om
tentare di, cercare di, provare a
220
het eens proberen
provarci
221
proberen, proeven
assaggiare qc
222
iemand in de verleiding brengen
tentare qu
223
in de verleiding zijn om, neigen om
essere tentato di
224
verleiding
la tentazione
225
zich meester maken van, meester worden
impadronirsi di
226
hanteren, omgaan met
maneggiare qc
227
verrichten, doen, afmaken
compiere
228
uiting, vertoon, bewijs
la dimostrazione
229
ondernemend
intraprendente
230
zich op iets concentreren
concentrarsi su qc
231
herhalen, doorvertellen, kritiek hebben
ridire
232
zorgen voor, voorzien in
provvedere a
233
de maatregel
il provvedimento
234
goed kennen, verstand hebben van
essere pratico di
235
slagen
riuscire
236
plotseling optreden als, even doorgaan voor
improvvisarsi
237
de leugen
la bugia
238
gek, dwaas, maf
matto
239
humeur, de stemming
l'umore
240
de bougie
la candela
241
mat (flauwtjes)
fiacco
242
mat (lusteloos)
spento
243
mat (ondoorzichtig)
opaco
244
de mat
il tappeto
245
de humor
l'umorismo
246
hongerig
affamato/a
247
voedingsmiddelen, levensmiddelen
i generi alimentari/ gli alimentari
248
onmisbaar, absoluut noodzakelijk
indispensabile
249
voeding
la nutrizione
250
ondervoeding
la denutrizione
251
licht (verteerbaar)
leggero/a
252
meel
la farina
253
bruin brood
il pane nero
254
volkorenpasta
la pasta integrale
255
de (zoete) croissant
il cornetto
256
De tas is licht
La borsa è leggera
257
De koffer is zwaar
Il baule è pesante
258
dunne/luchtige kleren
abiti leggeri
259
dikke/warme kleren
abiti pesanti
260
Gisteren hebben we iets lichts gegeten
Ieri abbiamo mangiato leggero
261
een erg machtig gerecht
un piatto molto pesante
262
de bakker(swinkel) (2)
il panetteria/ il panificio
263
banketbakkerij
la pasticceria
264
taartje, gebakje
la pasta
265
schnitzel; kotelet
la cotoletta
266
kalfslapje
la scaloppina
267
mals; zacht
tenero/a
268
rundvlees
la carne di manzo
269
slager
il macellaio/a
270
de worst
il salame
271
braadworst, saucijs
la salsiccia
272
de ham
il prosciutto
273
gekookt, gaar rauw
cotto/a crudo/a
274
gesneden vleeswaren
gli affettati
275
visboer/visvrouw
il pescivendolo/a
276
tonijn
il tonno
277
forel
la trota
278
de tong
la sogliola
279
goudbrasem, dorade
l'orata
280
zeebaars (2)
il branzino/ la spigola
281
kreef (2) , langoest
l'aragosta/l'astice
282
de olijf
l'oliva
283
paprika
il peperone
284
Spaanse peper; chilipeper
il peperoncino
285
courgettes
le zucchine
286
aubergine
la melanza
287
spinazie
gli spinaci
288
doperwtjes
i piselli
289
de bonen
i fagioli
290
de selderij
il sedano
291
venkel
il finocchio
292
snijbiet
la bietola
293
komkommer
il cetriolo
294
de savooikool
la verza
295
zuurkool
i crauti
296
fruit van het seizoen
la frutta di stagione
297
nectarine
la pescanoce
298
fruitsalade
la macedonia (di frutta)
299
de vijg
il fico
300
watermeloen e
il cocomero
301
clementine (2)
la clementina/ la mandarancio
302
limoen
la limetta
303
framboos
il lampone
304
het verse ei
l'uovo di giornata
305
zachtgekookt
alla coque
306
pudding
il budino
307
chocolaatje, bonbon
il cioccolatino
308
snoepje, zuurtje
la caramella
309
doos, blik, bus
la scatola
310
horens, het gewei
le corna
311
de hoorns
i corni
312
lauw
tiepido/a
313
ijskoud, bevroren
ghiacciato/a
314
de drank; het drankje (2); de frisdrank
la bevanda/ la bibita
315
alcoholvrij
analcolico/a
316
de (peper)munt
la menta
317
eersteklas wijn
il vino pregiato
318
laten liggen; bewaren
stagionare
319
kurkentrekker
il cavatappi
320
mousserend
frizzante
321
van de tap
alla spina
322
flesopener
l'apribottiglie
323
proost!
cin cin!
324
(maag)bitter; kruidenbitter
l'amaro
325
wijnkelder, proeflokaal
l'enoteca
326
kroeg; bierbrouwerij
la birreria
327
diepvriesproducten
i surgelati
328
de pot, het potje, het blik(je)
il barattolo
329
de conserven; het inmaken
la conserva
330
de consumptie, het gebruik
il consumo
331
(kunnen) koken
cucinare
332
koken, bakken, braden, klaarmaken
cuocere
333
gaar laten worden
far cuocere
334
de (braad)pan
il tegame
335
koekenpan
la padella
336
deksel
il coperchio
337
het vergiet
lo scolapasta
338
raspen
gratuggiare
339
mengen; mixen; roeren
mescolare
340
aanbranden
bruciarsi
341
stoven, smoren, laten sudderen
stufare
342
proeven, proberen
assaggiare
343
kruiden, aanmaken, op smaak brengen
condire
344
de kruiden, de dressing
il condimento
345
scherp, pittig
piccante
346
de ui
la cipolla
347
bieslook
l'erba cipollina
348
bieslook
il prezzemolo
349
de salie
la salvia
350
de rozemarijn
il rosmarino
351
in het zuur
sott'aceto
352
il olie
sott'olio
353
mosterd
la senape
354
de saus (2); jus
il sugo; la salsa
355
nodig zijn
occorrere
356
gekookt
lesso/a
357
gerookt
affumicato/a
358
gebakken; gefrituurd
fritto/a
359
gevuld
ripieno
360
gegrild, geroosterd
alla griglia
361
snackbar, cafetaria
la tavola calda
362
de traiteur
la rosticceria
363
slap (2)
lungo/alto
364
sterk
corto
365
zeer sterk (2)
ristretto/ basso
366
gerste-, mout-
d'orzo
367
oplos-
solubile
368
kleine restaurant, eethuis
la trattoria
369
zeer eenvoudige eethuis
l'osteria
370
de eetgelegenheid
il locale
371
bestellen
ordinare
372
fooi
la mancia
373
couvert
il coperto
374
tafelkleed
la tovaglia
375
(papieren) servet
il tovagliolo (di carta)
376
tandenstoker
lo stuzzicadenti
377
het vieruurtje, tussendoortje
la merenda
378
de beschuit
la fetta biscottata
379
de sandwich
il tramezzino
380
plat brood op een stenen plaat gebakken
la piadina
381
vruchtensap
il succo (di frutta)
382
zuur; wrang
acido/a
383
koffiekopje
una tazza da caffè
384
een gebloemd kopje
una tazza a fiorellini
385
roosteren
tostare
386
het versgeperste (vruchten)sap
la spremuta (di frutta)
387
de (menu)kaart (2)
la lista / la carta
388
de drankenkaart
la lista delle bevande
389
het gerecht, het eten
la vivanda
390
dienblad
il vassoio
391
gang; gerecht
la portata
392
gemengd
misto/a
393
de zeevruchten
i frutti di mare
394
beste gerecht
il piatto forte
395
dagschotel
il piatto del giorno
396
de soep met vulling van rijst of pasta
la minestra
397
de gevulde groentensoep
il minestrone
398
de soep
la zuppa
399
de bouillon
il brodo
400
gloeien, gloeiend heet zijn
scottare
401
gegrild
ai ferri
402
gebraden; geroosterd
arrosto
403
de smaak
il sapore
404
verschillende soorten gekookt vlees
il bollito misto
405
pasteitje
il vol-au-vent
406
lamsvlees
l'agnello
407
huisgemaakt, traditioneel
alla casalinga
408
te gaar, te lang gekoot
scotto/a
409
saignant, rood
al sangue
410
bijgerecht
il contorno
411
sperziebonen
i fagiolini
412
de haas, de biefstuk
il filetto
413
langoustines
gli scampi
414
venusschelpen
le vongole
415
mosselen
le cozze
416
inktvis (2)
la seppia / il calamaro
417
de (wal)noot
la noce
418
de pijn(boom)pit
il pinolo
419
kraken (noten); fijnstampen
schiacciare
420
notenkraker
lo schiaccianoci
421
de slok
il sorso
422
zich uitkleden
spogliarsi
423
zich omkleden
cambiarsi
424
kleding, garderobe
il vestiario
425
ondergoed
la biancheria
426
hemd
la maglia
427
pyjama
il pigiama
428
kous, sok
la calza
429
de panty
il collant
430
bh
il reggiseno
431
onderjurk
la sottoveste
432
de zelfophoudende kousen
le calze autoreggenti
433
nachthemd
la camicia da notte
434
badpak, zwembroek
il costume da bagno
435
overhemd; bloes
la camicia/ la camicetta
436
mouw
la manica
437
trui, pullover (2)
il maglione / il pullover
438
trui; vest
il golf
439
twinset
i gemelli
440
geruit
a scacchi
441
de streep -> gestreept
la riga -> a righe
442
jurk; kleding ; pak, kostuum
l'abito
443
(winter)jas
il cappotto
444
de (over)jas
il soprabito
445
regenjas
l'impermeabile
446
doek, lap, kledingstuk
il panno
447
kleren, het wasgoed
i panni
448
van een bekend merk
griffato/a
449
in de mode zijn
essere di moda
450
het leer (2)
la pelle / il cuoio
451
leerwinkel
la pelletteria
452
laars
lo stivale
453
sandaal
il sandalo
454
de seizoenuitverkoop
i saldi di fine stagione
455
kleermaker; naasiter; modeontwerper
il sarto/ la sarta
456
de snit
il taglio
457
de maten
le misure
458
aantrekken, aandoen, dragen
indossare / mettere addosso
459
het linnen
il lino
460
vezel
la fibra
461
verven, kleuren
tingere
462
ribfluweel
il velluto a coste
463
de vlek
la macchia
464
vies, vuil
sporco/a
465
het vuil, de viezigheid
lo sporco
466
een vlek maken
macchiare
467
de wasserij, de stomerij
la lavanderia
468
de wasmachine
la lavatrice
469
stomen; chemisch reinigen
lavare a secco
470
het wasmiddel (2)
il detersivo / il sapone da bucato
471
de was
il bucato
472
naaien
cucire
473
het naaien
la cucitura
474
naald en draad
l'ago e il filo
475
de naaimachine
la macchina da cucire
476
breien
lavorare a maglia
477
breinaald
il ferro da maglia
478
haaknaald
l'uncinetto
479
een gat maken
bucare
480
scheuren
strappare
481
de scheur, winkelhaak
lo strappo
482
slecht zittend, slecht gemaakt
difettoso/a
483
afborstelen
spazzolare
484
strijkijzer
il ferro da stiro
485
sieraad, juweel
il gioiello
486
ring
l'anello
487
ketting
la catena
488
juwelier
il gioielliere
489
trouwring
la fede
490
sierspeld, broche
la spilla
491
edelsteen
la pietra preziosa
492
de oorbel
l'orecchino
493
armband
il braccialetto
494
de accessoires
gli accessori
495
hoofddoek
il fazzoletto da testa
496
de wandelstok
il bastone
497
ritssluiting
la cerniera
498
vlinderdasje
la farfalla
499
de kleur, tint
la tinta
500
sjaal
lo scialle
501
handschoen
il guanto
502
de zak (in kledingstuk)
la tasca
503
in je zak stoppen, aannnemen
intascare
504
de (veiligheids)speld
lo spillo di sicurezza
505
boodschappen doen
fare la spesa
506
winkelen
fare spese
507
de aankopen
le spese
508
de inkopen
gli acquisti
509
de zuinigheid
l'economicità
510
Zegt u 't maar!
Mi dica!
511
de portefeuille/ portemonnee (2)
il portafolio; il portamonete
512
kleingeld, muntgeld
gli spiccioli
513
de cheque
l'assegno
514
bonnetje, kassabon
lo scontrino
515
uitstallen, etaleren
esporre
516
de etalage
la vetrina
517
zakje, draagtas
il sacchetto
518
plastic/ papieren draagtasje
un sacchetto di plastica/ di carta
519
de kleding
l'abbigliamento
520
paskamer (2)
il camerino / la cabina di prova
521
verkoper/verkoopster
il commesso / la commessa
522
niet te koop zijn
non avere prezzo
523
de afbetalingstermijn
la rata
524
op afbetaling
a rate
525
opwaarderen
valorizzare
526
berekenen; waarderen
valutare
527
de BTW
l'IVA (l'imposta sul valore aggiunto)
528
goedkoop (2)
economico/ a buon mercato
529
uitverkoop, opruiming
la svendita
530
de (schoen)maat
il numero
531
kledingmaat
la taglia
532
het (kleding)stuk
il capo
533
passen
provare
534
ruilen
cambiare
535
strak; krap wijd
stretto/a largo/a
536
kort lang
corto lungo
537
deze broek zit te strak
questi pantaloni mi stanno stretti
538
watermeloen
il cocomero
539
de bakker
il fornaio
540
kijken (naar)
guardare
541
de citroenlimonade
la limonata
542
de citroen
il limone
543
de peulvruchten
i legumi
544
de doek, lap
il panno
545
de slagroom
la panna
546
de stof
la stoffa
547
de veter
la stringa
548
de snit
il taglio
549
de dop, kurk
il tappo
550
de komkommer
il cetriolo
551
het fornuis
il fornello
552
bewaren
conservare, mettere da parte
553
priklimonade
la gassosa
554
de aanmaaklimonade
lo sciroppo di frutta
555
de limoen
il lime, la limetta
556
de groente
la verdura
557
de pan
la pentola
558
de panne
il guasto
559
het stof
la polvere
560
de string
la tanga
561
de taille
la vita
562
de maat
la misura, la taglia
563
(van de) tap
(alla) spina
564
bij opbod verkopen
vendere all'asta
565
huis te koop
vendesi casa
566
op zoek naar
alla ricerca di
567
de advertentie
l'inserzione
568
opnemen (in), plaatsen (in)
inserire
569
opname, toevoeging
l'inserimento
570
voor/bij het huis
sotto casa
571
bouwvergunning
il permesso (di costruzione)
572
de bouw, het bouwwezen
l'edilizia
573
bouwrijp, te bebouwen
fabbricabile
574
stuk bouwgrond
il terreno fabbricabile
575
de bouwplaats, het bouwterrein
il cantiere
576
vreemd, onbevoegd
estraneo/a
577
plattegrond/plan
la pianta
578
de fundering
le fondamenta
579
het glas
il vetro
580
het gewapend beton
il cemento armato
581
fiberglas
la vetroresina
582
polystyreen
il polistirolo
583
de metselaar
il muratore
584
baksteen
il mattone
585
pleisterkalk
intonaco
586
het behangselpapier
la carta da parati
587
opnieuw opbouwen
ricostruire
588
restauratie
il restauro
589
wegens restauratie gesloten
chiuso per restauri
590
opknappen, renoveren
ristrutturare
591
verbouwing, renovatie
la ristrutturazione
592
afbreken ; omverhalen
sfondare
593
scheiden
separare
594
dak
il tetto
595
dakpan
la tegola
596
uitkijken op ; uitkomen op, grenzen aan
dare su
597
hard dichtslaan
sbattere
598
drempel
la soglia
599
knop, kruk, klink
la maniglia
600
het slot
la serratura
601
op slot doen afsluiten
chiudere a chiave
602
het luik
la persiana
603
rolluik (2)
la persiana avvolgibile/ la saracinesca
604
de leuning, balustrade
la ringhiera
605
trap, ladder
la scala
606
de wenteltrap
la scala a chiocciola
607
traptrede; opstapje
lo scalino
608
buurman/vrouw
il vicino/a
609
de bel
il campanello
610
intercom; huistelefoon
il citofono
611
de portiersloga
la portineria
612
huismeester; concierge
il portinaio/a
613
de huishoudhulp
la colf (la collaboratrice familiare)
614
comfortabel
confortevole
615
poort; grote deur
il portone
616
de verwarming
il riscaldamento
617
open haar; de schouw; schoorsteen
il camino
618
kachel, haard
la stufa
619
radiator; verwarming
il termosifone
620
stopcontact
la presa
621
de stekker
la spina
622
de schakelaar; lichtknop
l'interrutore
623
kortsluiting
il cortocircuito
624
stroom
la corrente
625
werking, het functioneren
il funzionamento
626
de kabel
il cavo
627
de vloer
il pavimento
628
plafond
il soffitto
629
de wand, muur
il parete
630
gang
il corridoio
631
logeerkamer
la camera degli ospiti
632
de salon; eetkamer, woonkamer (2)
la sala/ il salotto
633
het bidet
il bidè
634
het bad
la vasca da bagno
635
toilet, wc (2)
il gabinetto/ la toilette
636
pijp, buis
il tubo
637
lekken
perdere
638
rijtjeshuis
la casa a schiera
639
kleine huis met tuin
la villetta
640
eensgezinswoning
la casa unifamiliare
641
studio, eenkamerappartement
il monolocale
642
tweekamerappartement
il bilocale
643
boerderijtje; schuur
il rustico
644
onderdak; de woning
l'alloggio
645
zich vestigen, gaan wonen
stabilirsi
646
benedenverdieping, begane grond
il pianterreno
647
ongemak
disagio
648
verhuizen ; overbrengen (2)
cambiare casa/ traslocare
649
gebouw in gemeenschappelijk bezit
il condominio
650
(bijkomende) onkosten
le spese (supplementari)
651
het onderhoud
la manutenzione
652
onderhoudswerkzaamheden
lavori di manutenzione
653
alles inbegrepen
chiavi in mano
654
eigenaar/ eigenares (2)
il proprietario/a // il padrone/a (di casa)
655
huur
l'affitto
656
huurovereenkomst
il contratto d'affitto
657
huurder/huurster
l'inquilino/a
658
huren (onroerend goed)
affitare
659
huren (roerend goed)
noleggiare
660
contract verlengen
rinnovare il contratto
661
verlegen
prolungare
662
opzeggen, afzeggen
disdire
663
overeenkomen
prendere un accordo
664
leegruimen; ontruimen
sgombrare
665
gemeulibeerd
ammobiliato/a
666
gezocht/ gevraagd
cercasi
667
te huur
affittasi
668
onroerend goed
l'immobile
669
makelaarskantoor
l'agenzia immobiliare
670
de makelaar
l'agente immobiliare
671
de verkoop
la vendita
672
huis te koop
casa in vendita
673
de provisie
la proviggione
674
huis te koop
casa in vendita
675
termijn
il termine
676
binnenhuisarchitect
l'arredatore/trice
677
(neer)leggen
stendere
678
gaan liggen; zich uitstrekken
stendersi
679
de bloembak
la fioriera
680
inrichting ; meubilair
l'arredamento
681
inrichten, meubileren (2)
arredare/ ammobiliare
682
het (boeken)rek; de stelling
lo scaffale
683
het schrijftafeltje
il tavolino
684
de lade
il cassetto
685
de commode, de ladekast
il cassettone
686
het bureau
la scrivania
687
fauteuil; leunstoel
la poltrona
688
verplaatsen, verzetten
spostare
689
de gloeilamp
la lampadina
690
gordijn
la tenda
691
het tapijt, vloerkleed
il tappeto
692
matras
il materasso
693
zacht
morbido/a
694
het (hoofd)kussen
il guanciale
695
zachter zetten; lager zetten
abbassare
696
harder zetten; hoger zetten
alzare
697
huisvrouw
la casalinga
698
huishoudelijk werk
il lavoro di casa
699
wanorde, rommel , troep
il disordine
700
te werk gaan, voortgaan
procedere
701
rustig te werk gaan
procedere con calma
702
afhandelen, doen
sbrigare
703
schoonmaak
la pulizia
704
opruimen, schoonmaken
fare le pulizie
705
stofzuigen
passare l'aspirapolvere
706
wasmachine
la lavatrice
707
de was ophangen
stendere il bucato
708
de droger
l'asciugatrice
709
wrijven, boenen
strofinare
710
schoonvegen
spazzare
711
de bezem
la scopa
712
afstoffen, stof afnemen
spolverare
713
de prullenbak; het mandje
il cestino
714
vuilnisbak
la pattumiera
715
de tafel dekken
apparecchiare la tavola
716
het bestek
lo posata
717
een handje helpen
dare una mano a
718
de tafel afruimen
sparecchiare la tavola
719
de voorraad
la provista
720
neerleggen, neerzetten
posare
721
afwassen, de afwas doen
lavare i piatti
722
droog
asciutto/a
723
kooktoestel, fornuis , oven
il forno/ il fornello
724
magnetron
il forno a microonde
725
aan, ingeschakeld
acceso/a
726
huishoudelijke artikelen
i casalinghi
727
voor huishoudelijk gebruik
per uso domestico
728
koffiezetapparaat
la macchina da/del caffè
729
ruim, groot, breed, wijd
ampio/a
730
de ovenschaal
la teglia
731
de zeef
il setaccio
732
zeven
setacciare
733
de gehaktmolen
il tritacarne
734
badkamer, toilet
il bagno
735
de kamer
la camera
736
de kelder
la cantina
737
de lade
il cassetto
738
kabel, leiding
il cavo
739
verdieping
il piano
740
de dakpan
la tegola
741
het bad
la vasca da bagno
742
de camera
la macchina fotografica
743
de kantine
la mensa
744
de cassette
la cassetta
745
de kelder
la cantina
746
de grot
la grotta
747
de piano
il pianoforte
748
de tegel
la mattonella (vloer)/ la piastrella (muur)