HC 11.4 t/m 11.7 Flashcards

1
Q

Wanneer zit de longziekte alleen in de long? Wanneer kan het door heel het lichaam zitten?

A

Alleen in de long als het komt door het milieu of idiopatisch.
Zowel in de longen als in het lichaam bij een toxisch medicamenteuze ziekte of door CTD-ILD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor soort CT-scan gebruiken we om te kijken of er sprake is van interstitiële longziekte?

A

HRCT-scan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een secundaire lobulus?

A

kleinste longeenheid omgeven door septa en is een aftakking van de terminale bronchiole.
In de wand zitten lymfe en venen. Centraal zitten bronchi en arteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor soort patronen kan je zien op een (HR)CT scan?

A

Nodulair; stippels, meestal bij een actieve ontsteking
Reticulair; streepjes, past bij fibrose of een honinggraadlong
Verhoogde densiteit: matglas (grijzer) of consolidatie (witte vlek)
Verlaagde densiteit: zwartig zoals bij emfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke DD zou horen bij een CT scan met matglas, reticulatie en tractiebronchiëctasiën te zien zijn welke vooral basaal zitten?

A

EAA (alveolitis), NSIP (niet specifieke interstitiële pneumonie), infectie. Omdat het vooral basaal zit denken we aan EAA, NSIP, UIP (gebruikelijke interstitiële pneumonie) en DIP (desquamatieve interstitiële pneumonie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de meest gehanteerde manier op aan longweefsel te komen?

A

VATS biopt. Via kleine porten en incisies met kleine instrumenten een stuk long eruit halen. Het is minimaal invasief maar kan wel pijn doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaraan kan een patholoog bijvoorbeeld een longbloeding herkennen? Waaraan een ontsteking/ fibrose?

A

Bloeding aan de rode kleur door de erytrocyten.

Ontsteking/ fibrose aan de donker paars achtige kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is pneumoconiosen?

A

Het is een verzamelnaam voor verschillende stoflongen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Alles wat je inademt kan schadelijk zijn voor de longen. Het effect op de longen is afhankelijk van

A

anatomie, grootte ingeademde deeltje en samenhangende depositie, eigenschappen ingeademde deeltje, reactie van lichaam op ingeademde deeltje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk deeltje levert de meeste schade op bij pneumo coniose en hoe klein zijn ze?

A

nanopartikels en ze zijn 0,1 mm of 100 nm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is antracosis?

A

In de kleine septa is het wat donkerder. het is zwarte neerslag in de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor ontstaat pneumoconiosen vooral en wat is het gevolg?

A

Ontstaat meestal door het beroep door inademing van schadelijke stoffen. Bij een chronische reactie ontstaat er fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn voorbeelden van pneumoconiosen?

A

mijnwerkers-pneumoconiosen
silicose
asbestose
berryliose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is Silicosis? Hoe ziet het eruit om de CT-scan en X-thorax?

A

Silicosis is een stoflong die ontstaat door de stof silica. Vooraal bij het beroep van steenhouwers. Op de CT-scan zien we een modulair patroon; het lijkt op een ontsteking maar het gaan niet meer weg waardoor fibrose ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is asbestose? Hoe ziet het eruit op de CT-scan?

A

Asbestose is een pneumoconiose. Het is een reticulaire aandoening (fibrose) die ontstaat door asbest bij het beroep van de scheepsvaart (asbest kan ook zorgen voor andere aandoeningen zoals mesothelioon= asbestkanker).

Op de CT-scan en X-thorax zijn witte verkalkte plaques te zien welke aantonen dat je in contact bent geweest met asbest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is berryliose?

A

Een pneumoconiose door contact met beryllium bij het beroep electrqtechnies en tandarts. Het veroorzaakt een granulomateuse ontsteking in de longen. Het heeft veel weg van sarcoidose (een systeem ziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is sarcoidose?

A

Een systeemziekte die zorgt voor een granulomateuze ontsteking door inhalering van een stof. Je krijgt alleen sarcoidose als je genetische gevoelig bent en dus blootstelling aan de bepaalde stof hebt.
LET OP: het is geen pneumoconiose maar een idiopatische interstitiele longziekte

5000-7000 mensen in NL hebben sarcoidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat kan een complicatie zijn van sarcoidose?

A

aspergilloom. dit geeft hemoptoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is EAA?

A

Het staat ook wel bekend als HP. Het is een ziekte die ontstaat door herhaaldelijke inhalatie van een allergeen met een allergische reactie als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn voorbeelden van EAA?

A

mummylong, boerenlong, druivenplukkerslong, aardappelsplooierslong, waspoederlong, theeplukkerslong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat kan het allergeen zijn bij een EAA?

A

dierlijke eiwitten, bacteriën, schimmels, chemicaliën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarvan is EAA afhankelijk?

A

het antigeen
exposure
gastheerfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

EAA gaat binnen de histologie samen met de histologietriade. Uit wat bestaat dit? wat zie je in een biopt van iemand met een EAA?

A

Een cellulaire interstitiele pneumonitis (NSIP)

Cellulaire bronchiolitis (EAA tast de kleine luchtwegen aan)

Granulomateuze ontsteking (granuloomvorming door EAA)

Fibrose als het chronisch is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe klein zijn de nanopartikels binnen de EAA?

A

kleiner dan 5 micrometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bij EAA is er onderscheid te maken tussen een acuut en chronisch beeld. Wat is het verschil in gedrag bij EAA tussen acuut en chronisch?

A

Acuut:
symptomen < 6 maanden
reversivel
goed effect van vermijden contact met agens

Chronisch:
symptomen > 6 maanden
risico op progressie en fibrose
weinig effect van het vermijden van contact met agens

26
Q

Bij EAA is er onderscheid te maken tussen een acuut en chronisch beeld. Wat is het verschil in HRCT bij EAA tussen acuut en chronisch?

A

Acuut:
Ontstekingachtige afwijkingen: nodules, matglas, consolidaties
Airtrapping.

Chronisch:
Het uit zich nu als een fibrotische afwijking
honeycombing (cyste vorming)
airtrapping

27
Q

Bij EAA is er onderscheid te maken tussen een acuut en chronisch beeld. Wat is het verschil in PA bij EAA tussen acuut en chronisch?

A

Acuut:
Ontstekingsbeeld met granulomen

Chronisch:
Fibrose
UIP/ NSIP like

28
Q

Bij EAA is er onderscheid te maken tussen een acuut en chronisch beeld. Wat is het verschil in anamnese bij EAA tussen acuut en chronisch?

A

Acuut:
Patiënt heeft koorts, hoest veel, malaise (niet lekker voelen), dyspnoe

Chronisch:
Dyspnoe

29
Q

Bij EAA is er onderscheid te maken tussen een acuut en chronisch beeld. Wat is het verschil in LO bij EAA tussen acuut en chronisch?

A

Acuut:
squeeks bij inspiratie
Verscherpt ademgeruis (consolidaties)

Chronisch:
crepitaties, clubbing

30
Q

Hoe ontstaat het mozaïek patroon (bij EAA?)

A

Door de airtrapping. Er zijn verschillen tussen witte en zwarte gebieden. Bij het uitademen blijft lucht achter waardoor witte gebieden witter worden en zwarte gebieden, zwart blijven

31
Q

Hoe wordt de waarschijnlijkheid van EAA groter gemaakt? Wat zijn dingen die je moet vinden voor de diagnose van EAA?

A

De CT scan
Antistoffen in het bloed
Vloeistof in luchtwegen lymfocyten >20% (hoort bij lymfocytaire ontsteking)
Anamnese

32
Q

Wat kan je zien op de HRCT bij EAA?

A
matglas
consolidaties
centrilobulaire noduli
aitrapping 
fibrose
33
Q

Wat is de behandeling bij EAA?

A

Je adviseert het vermijden van contact.

Later kan je nog prednison, mycofenolzuur, azathioprine, rituximab geven wat in de acute fase de ontsteking zal remmen

34
Q

Wat is het verschil tussen pnuemoconiosen en EAA?

A

Pneumoconiose is schade door een chemische reactie. EAA is schade door een allergische reactie

35
Q

Wat zie je aan de longfunctie bij een patiënt met EAA?

A
weinig obstructie
lichte BHR
restrictie bij fibrose
diffusie vermindering bij fibrose
desaturatie bij inspanning
36
Q

Op welke leeftijd komt EAA vooral voor?

A

het is een ziekte van alle leeftijden

37
Q

Wat is het verschil tussen type I en type II respiratoire insufficiëntie ?

A

Type I zijn meestal longziekte. hierbij is de pO2 verlaagd.

Type II zijn pompdalen waarbij de pO2 is verlaagd en pCO2 is verhoogd

38
Q

Hoe wordt type I RI veroorzaakt?

A

Hypoventilatie, V/Q-stoornis, diffusiestoornis

39
Q

Hoe wordt type II RI veroorzaakt?

A

Toegenomen CO2 productie, Hypoventitalie, Toegenomen dode ruimte ventilatie

40
Q

Wat gebeurd er bij acute respiratoire acidose en wat bij chronische?

A

Acuut: paCO2 is verhoogd en pH is laag. in de eerste 5-10 minuten wordt gebruik gemaakt van non-HCO3- buffers om de acidose op te lossen

Chronisch: paCO2 is verhoogd en pH is vrijwel normaal. Na 3-5 dagen treedt metabole compensatie op. H+ wordt uitgescheiden en HCO3- gereabsprbeerd

41
Q

Wat gebeurd er bij acute respiratoire acidose en wat bij chronische?

A

Acuut: paCO2 is verhoogd en pH is laag. in de eerste 5-10 minuten wordt gebruik gemaakt van non-HCO3- buffers om de acidose op te lossen

Chronisch: paCO2 is verhoogd en pH is vrijwel normaal. Na 3-5 dagen treedt metabole compensatie op. H+ wordt uitgescheiden en HCO3- gereabsprbeerd

42
Q

Hoe kan je de ventilatie verbeteren bij hypercapnie?

A

Met non-invasieve beademing en invasieve beademing

43
Q

Wat gebeurt er bij NIV?

A

Bij non-invasieve beademing wordt een positieve druk gecreëerd waardoor de ademhalingsspieren worden ontlast. Het zorgt ervoor dat de alveoli niet collapseren wat zorgt voor een betere oxygenatie. Het verbeterd dus de gaswisseling en is een reset respons voor CO2

44
Q

Wat zijn voorwaarden van NIV?

A

De patiënt moet compliant en alert zijn, geen schedeltrauma hebben en of GE chirurgie

45
Q

Wat gebeurd er bij invasieve beademing?

A

Bij verlaagde bewustzijn ga je over naar invasieve beademing wat gaat via een beademingstube. Ook hier zal een positieve druk ontstaan

46
Q

Wat is het gevaar van invasieve beademing?

A

Het veroorzaakt hemodynamische effecten (verlaging cardiac output) en overdystensie wat kan leiden tot barotrauma. Dit komt door te veel PEEP (positieve eind expiratoire drukken)

47
Q

Wat is PEEP?

A

PEEP zijn de positieve eind expiratoire drukken die gegeven worden bij invasieve beademing

48
Q

Welk gevolg heeft PEEP?

A
Verhoging FRC waardoor de compilatie stijgt. 
voorkomt atelectase (dichtvallen van alveoli)
Verbetrd de ventilatie en oxygenatie
49
Q

Wat doe je als de (non) invasieve beademing faalt?

A

extracorporale membraanocygenatie (ECMO). Het is een overbrugging naar herstel of transplantatie

50
Q

welke 2 soorten van ECMO zijn er?

A

Veno-arterieel (VA-ECMO): bloed van liesader via een koolzuurfilter, oxygenator en drukregulator, teruggegeven aan liesslagader (werkt goed bij een slechte hartfunctie). Dit gebruik je dus vooral bij hartproblemen

Veno-Veneus (VV-ECMO): veneus bloed wordt via de koolzuurfilter en oxygenator teruggegeven aan de halsader (rechterhart helft). Dit gebruik je meestal bij longproblemen

51
Q

Hoe houdt je patiënten in goede conditie voor een longtransplantatie bij een ECMO?

A

Door ze te laten lopen wat kan via een bi-cavale catheter.

52
Q

Wat zijn de hemodynamische effecten van PEEP?

A

Het zorgt voor een daling van de preload en de afterload van het LV. Bij een hypovolemische patiënt zorgt dit voor CO daling en BD daling. Bij een hypervolemische patiënt zorgt het voor BD stijging en CO stijging

53
Q

Wie komt in aanmerking voor een longtransplantatie?

A

Mensen die in het eindstadium van hun longfalen zitten en zullen overlijden zonder transplantatie. ze moeten wel een goede aannemelijkheid hebben tot goed herstel na de transplantatie. (80% kans op 5 jaar overleving). Verder moet je lichaam in goede conditie zijn (hart moet LVEF hebben van >50% en < 3 stents) en een GFR >50%

54
Q

Wanneer krijg je geen longtransplantatie?

A

als je rookt (tenzij je 6 maanden gestopt bent), als je drugs gebruikt (tenzij je 1 jaar gestopt bent), patiënten met een actieve of gemetastaseerde kwaadaardige, vaatlijden, slechte therapie trouwheid en slechte kans op revalidatie

55
Q

Wat is LAS?

A

LAS is long allocatie systeem. het bestaat voor 2/3 uit de wachtlijstoverlevingsscore en voor 1/3 uit de post-transplantatie overlevingsscore. Dit samen wordt het netto overlevingsvoordeel. Door LAS neemt de wachtlijststerfte af, vooral bij fibrose

56
Q

Welk vaatsysteem wordt met de hoofd bronchitis verbonden bij een transplantatie? welke niet? Wat is hier het gevolg van?

A

Pulmonale circulatie wel, bronchiale circulatie niet. Lucht moet uit alveocapillaire membraan komen om de long te voorzien van zuurstof

57
Q

Welke medicatie wordt gegeven tegen de wond bij de naad na een transplantatie?

A

Antibioticaprofilaxen, antiviraleprofilaxen, antischimmelprofilaxen. wond verdwijnt na 3 maanden

58
Q

Wat zijn complicaties op korte termijn na de transplantatie?

A

non functie, toxiciteit, infectie, problemen bij de wond

59
Q

Wat zijn problemen na de transplantatie op lagertermijn?

A

Chronische allograft disfunctie (lichaam ziet allograft als lichaamsvreemd waardoor er een obstructieve longfunctie komt), toxiciteit (diabetes, kanker, hypertensie, nierfalen)

60
Q

Wat is Ex Vivo Longperfusie?

A

Niet bruikbare organen voor longtransplantatie worden beademd door een soort van ECMO en uitgespoeld. De long zal hierdoor zijn compilatie terug winnen en O2 spanning zal normaal worden. De long is nu weer bruikbaar voor de transplantatie

61
Q

Bij welke aandoening komt een UIP patroon voor?

A

IPF
asbestose
EAA geeft NSIP en UIP als het heel ernstig is