HC12 --> Ontwikkeling van het zelf en de persoonlijkheid Flashcards

(49 cards)

1
Q

Temperament

A

aangeboren typische gedragsneigingen van hoe een individu met de wereld omgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Temperament: Vroeg onderzoek

A

Thomas & Chess (‘77): New York Longitudinal Study
* Gemakkelijk: vaak blij, gemakkelijk getroost, regelmatig eet- en slaappatroon (40%)
* Traag opwarmend: heeft tijd nodig om “op te warmen” en zich aan nieuwe situaties aan te passen (15%)
* Moeilijk: reageert vaak geagiteerd, heeft moeite zich aan nieuwe situaties en mensen aan te passen (10%)
Interactie met ouders is belangrijk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Temperament: Ontwikkeling

A

Continuiteit in de kindertijd
* Moeilijk temperament (versus makkelijk) bij baby’s voorspelt moeilijk temperament in kindertijd
* Hoger risico op gedragsproblemen (woede aanvallen)

Geen continuiteit in de volwassenheid
* Aanpassing op volwassen leeftijd is weinig gerelateerd aan temperament als baby
* Sommige dimensies van temperament zijn gerelateerd aan latere Big Five persoonlijkheidstrekken

Maar individuele verschillen (door invloed van omgeving!)
* Makkelijke kinderen kunnen ook gedragsproblemen ontwikkelen
* Moeilijke kinderen ontwikkelen niet altijd gedragsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Temperament als risicofactor: Uitbundig temperament

A

Blij, ongeremd, onbevreesd in nieuwe situaties en met nieuwe mensen
* Positief: Vreugdevol; onbevreesd; extravert; avontuurlijk
* Negatief: Mogelijke problemen met de ontwikkeling van het bewustzijn; een hoger risico op latere “acting-out” gedragsproblemen

Latere ontwikkeling: Risico op externaliserende problemen

Advies voor ouders
* Geen gebruik van “machtsvertoon” (schreeuwen, slaan)
* Sensitief positief ouderschap en liefde
* Rustig redeneren als kind ‘zeurt’
* Time-outs voor opstandig gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Temperament meten

A
  1. Creëer situaties die angst, woede en vreugde uitlokken
  2. Observeer hoe peuters zich gedragen

Situaties:
* Angst-opwekkende conditie: kind komt in kamer met beangstigend speelgoed
* Woede-opwekkende conditie: zet kind vast in een autostoeltje → meet frustratie
* Uitbundigheid-opwekkende conditie: vermaak kind met poppen → meet lachen/terughoudendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Temperament: alternatieve conceptualisatie

A
  • Rothbart: reactiviteit van baby op ervaringen + capaciteit voor zelf-regulatie
  • Temperament gedefinieerd dmv de volgende dimensies:
    1. Extraversie (Surgency/extraversie): actief, zelfverzekerd, energiek, benadert nieuwe situaties emotioneel positief → Haalt plezier uit interacties, lacht veel
    2. Negatieve emotionaliteit (negative affectivity): verdrietig, angstig, makkelijk gefrustreerd, snel geirriteerd, moeilijk troostbaar
    3. Zelfregulatie (Effortful control): aandacht richten en verplaatsen, gedrag inhiberen (stoppen) indien nodig (snelle ontwikkeling van zelf-controle rond 3 jaar’

1 en 2 vanaf babytijd duidelijk, 4 vanaf peuter/kleutertijd tot adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Temperament als risicofactor: Verlegen temperament

A

1 op 5: angstig, geremd in nieuwe situaties en bij het ontmoeten van nieuwe mensen
* Positief: vroege tekenen van bewustzijn; geen problemen met discipline
* Negatief: Verlegenheid, angstigheid kan aanhouden tot op volwassen leeftijd, waardoor sociale ontmoetingen ongemakkelijk worden

Latere ontwikkeling:
* Risico op internaliserende problemen
* Sterke focus op bedreigende stimuli
* Maar: angst en remming nemen gewoonlijk af met de leeftijd

Ouderlijk advies: Probeer niet te overbeschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Temperament als risicofactor

A

Goodness of fit / persoon-omgeving fit
* Opvoedingsstijl/omgeving is aangepast aan het temperament van het kind
* Goede persoon-omgeving fit → belangrijk voor ontwikkeling van kind

Voorbeeld:
* Verlegen kind in rustige omgeving
* Exurberant kind krijgt kansen om te rennen en te verkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vroege kinderjaren

A
  • Kind leert meer zelf te doen
  • Grenzen zoeken/overschrijden hoort bij deze leeftijd →“Ik ben twee, en ik zeg nee”
  • 1 op de 3 ouders bestempelt zijn kind als een kind met gedragsproblemen → MAAR: boze uitbarstingen en problemen met luisteren zijn normaal op die leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emotionele ontwikkeling kind

A
  • Jaar 1: primaire emoties zoals vreugde, angst, woede
  • Jaar 2:
    –> Meer complexe, uniek menselijke emoties zoals trots en schaamte
    –> Zelfbewuste emoties: kind wordt zich bewust van het hebben van een zelf
  • De ontwikkeling van het bewustzijn verbetert van leeftijd 2 tot 4
  • Belangrijk voor socialisatie: Ongewenst gedrag wordt minder vertoond
  • Kind leert eigen gedrag meer en meer te reguleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kinderjaren: Zelfregulatie

A

Individuele verschillen in zelfregulatie!
* Verschillen in zelfbeheersing bij peuters hebben genetische oorzaak (temperament)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kochanska et al (2001): Onderzoek naar internalisatie van regels van de moeder

A

Kamer met speelgoed, kind krijgt instructie “opruimen” (do context) vs “er niet mee spelen” (Don’t context), dan vertrekt de moeder
* Verbetering van leeftijd 2 tot 4
* Opruimen moeilijker dan er niet mee spelen
* Angstig geinhibeerde kinderen meer gehoorzaam
* Meisjes luisterden beter
* Stabiliteit doorheen tijd (1 jaar → 4 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Marshmallow test (test uitstellen van behoeftebevrediging) en vervolgonderzoek

A

Je kunt er nu één eten OF je kunt wachten en dan krijg je er twee…’

Vervolgonderzoek: kinderen die op de 2e marshmallow konden wachten, hadden betere schoolprestaties en een beter BMI
* Resultaten niet gerepliceerd met een grotere, meer diverse steekproef
→ Economische achtergrond in plaats van wilskracht verklaart de resultaten
→ Kinderen met een lagere SES zijn misschien minder gemotiveerd om te wachten op die tweede marshmallow als dagelijks leven minder garanties biedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persoonlijkheid ontwikkelen

A

Sommige temperamentsdimensies houden verband met Big Five persoonlijkheidskenmerken:
* Extraversie → extraversie
* Negatieve affectiviteit → neuroticisme
* Zelfregulatie → consciëntieusheid (goede ontwikkelingsuitkomsten)

MAAR: persoonlijkheid verandert ook door opvoeding, cultuur en levensgebeurtenissen
* Correlaties tussen karaktertrekken in de vroege kindertijd en op volwassen leeftijd meestal klein
* Karaktertrekken van kinderen in de lagere schooljaren beginnen de persoonlijkheid van adolescenten en volwassenen wel al te voorspellen
* Sommige aspecten stabiliseren pas in de adolescentie of volwassenheid
De basis ligt in de kindertijd, maar de volledige persoonlijkheidsvorming duurt lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Continuïteit en discontinuïteit in persoonlijkheid

Behouden individuele volwassenen in de loop der jaren hun rangschikking op de persoonlijkheidstrekken ten opzichte van anderen in een groep (hun leeftijdgenoten)?

A

Consistentie in rangschikking binnen een groep
* hoge correlaties tussen scores op dezelfde persoonlijkheidsdimensies op verschillende leeftijden (r = .60 tussen twee meetmomenten die 20-30 jaar uit elkaar liggen)

Consistentie neemt toe met de leeftijd
* Niet veel verandering na ongeveer 50 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Continuïteit en discontinuïteit in persoonlijkheid

Nemen de gemiddelde scores op persoonlijkheidskenmerken toe, nemen ze af, of blijven ze gelijk naarmate de leeftijd toeneemt?

A

Volwassenheidsprincipe: Met de leeftijd worden mensen doorgaans:
* Emotioneel stabieler (↓ neuroticisme)
* Vriendelijker en coöperatiever (↑ vriendelijkheid)
* Meer verantwoordelijk en gedisciplineerd (↑ consciëntieusheid)

Tijdslijn:
* Grootste veranderingen: van adolescentie naar middenvolwassenheid (samenhang met werk & verantwoordelijkheden)
* Daarna: minder systematische verandering, vooral beïnvloed door levensgebeurtenissen (bv. migratie, verlies, pensioen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Persoonlijkheid en aanpassing doorheen de levensloop

A

Persoonlijkheid beïnvloedt de ontwikkeling over de gehele levensloop door aanpassing:
* Emotionele stabiliteit en consciëntieusheid zijn gecorreleerd met een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid
* Vriendelijkheid en emotionele stabiliteit (laag in neuroticisme) zijn gerelateerd aan een betere reactie op en omgang met gebeurtenissen
* Persoonlijkheid (zowel zelf beoordeeld als beoordeeld door vrienden) voorspelt levensduur
–> Voor mannen: consciëntieusheid en openheid voor ervaringen
–> Voor vrouwen: emotionele stabiliteit en vriendelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Identiteit

A

= wie je bent, waar je naartoe gaat en waar je in de maatschappij past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zelfbeeld

A

= perceptie van jezelf en je eigenschappen als persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zelfbeeld - Kinderjaren

A

Vanaf de geboorte:
* Geen zelfbesef, maar wel snelle ontwikkeling van impliciet zelfbesef via lichaamswaarnemingen en interacties

2–3 maanden:
* Begin van onderscheid tussen zelf en de wereld

6–12 maanden:
* Besef dat zij en anderen aparte wezens zijn → joint attention

18 maanden:
* herkennen zichzelf visueel als afzonderlijke individuen (zelfherkenning)

18–24 maanden:
* Bewustzijn van een uniek fysiek en categorisch zelf → gebruik van “ik”, “mijn”

17
Q

Zelfherkenning

Rouge test

A

Rouge test (spiegeltest):
1. markering op het gezicht
2. plaats voor de spiegel
3. raakt het kind zijn/haar eigen gezicht aan?

  • Rond 18 maanden slagen kinderen voor de rouge test
    –> Hangt ook af van ervaring met reflecterende oppervlakken
18
Q

Zelfbeeld - Kindertijd

A
  • Zelfbeeld gevormd uit ervaringen en emoties
  • Kleuterleeftijd: concreet en fysiek
    –> Fysieke kenmerken, bezittingen, fysieke activiteiten, prestaties, voorkeuren (bijv. ik heb blauwe ogen, heb een kat,…)

Vanaf 8 jaar: psychologische kenmerken + innerlijke kwaliteiten
1. Beschrijven kwaliteiten met behulp van persoonlijkheidskenmerken (b.v. grappig, sportief,…)
2. Vormen sociale identiteiten; maken deel uit van sociale groepen (b.v., ik zit in groep 4 in de boompjes school)
3. Doen meer sociale vergelijking → hoe zij zich vergelijken met anderen om zichzelf te karakteriseren en te evalueren (bijv. ik kan beter tennisen dan mijn zus)

19
Q

Zelfbeeld - Adolescentie

A

Zelfbeeld ontwikkelt zich van kindertijd tot adolescentie en wordt…
* minder fysiek en meer psychologisch (“Ik heb bruine ogen” vs. “Ik ben eenzaam”)
* minder concreet en meer abstract (“Ik hou van sport” vs. “Ik ben een eerlijk persoon” of “Ik ben een liberaal”)
* meer gedifferentieerd (verschillende “ikken” in verschillende sociale contexten)
* meer geïntegreerd en coherent (afwijkende zelfpercepties opmerken en integreren)
* meer over gereflecteerd (meer zelfbewust, meer over het zelf nadenken)

20
Q

Identiteit - jongvolwassenheid (emerging adulthood)

A

Integratie van zelfpercepties in een samenhangend zelfbesef → wie je bent, waar je naartoe gaat en waar je in de maatschappij past (= Identiteit)
Marcia (1966): identiteitsvorming
* Classificatie in een van de vier identiteitsstatussen op basis van de
ontwikkeling in de volgende domeinen:
* Belangrijke vragen:
* Een identiteitscrisis ervaren hebben (ernstig geworsteld met identiteitsproblemen
en alternatieven onderzocht)
* Verbintenissen gemaakt hebben (bestaande vragen opgelost en een identiteit
aangenomen).

21
# Identiteit: commitment/crisis Identitietsspreiding (Diffusion status)
**Geen verbintenis aangegaan + Geen crisis meegemaakt** Het individu heeft nog niet nagedacht over identiteitskwesties of deze opgelost en is er niet in geslaagd een richting in het leven te bepalen "Ik heb niet echt veel nagedacht over religie, en ik denk dat ik niet weet wat ik precies geloof."
22
# Identiteit: commitment/crisis Moratorium status
Geen verbintenis aangegaan + wel crisis meegemaakt Het individu ervaart een identiteitscrisis, stelt actief vragen en is op zoek naar antwoorden “Ik zit midden in het evalueren van mijn overtuigingen en hoop dat ik in staat zal zijn om erachter te komen wat goed voor mij is. Ik ben sceptisch geworden over sommige dingen die me geleerd zijn en ik ben op zoek naar antwoorden in andere geloofsovertuigingen.”
23
# Identiteit: commitment/crisis Vroegtijdig afsluiten (Foreclosure status)
**Wel verbinding aangegaan + Geen crisis meegemaakt** Het individu lijkt te weten wie hij of zij is maar heeft zich voortijdig en zonder nadenken aan een identiteit vastgeklampt "Mijn ouders zijn Babtisten, en ik ben een Babtist, het is gewoon de manier waarop ik ben opgegroeid."
24
# Identiteit: commitment/crisis Identiteitsverwerving (Identity achievement status)
**Wel verbinding aangegaan + wel crisis meegemaakt** Het individu heeft zijn/haar identiteitscrisis opgelost en heeft zich gecommitteerd aan bepaalde doelen, overtuigingen en waarden “Ik heb echt wat soul-searching gedaan over mijn religie en ook over andere religies, en weet nu eindelijk wat ik geloof en wat niet. ▪ Psychologisch welzijn ▪ Eigenwaarde ▪ Complex denken over morele en sociale vraagstukken ▪ Acceptatie van en coöperatie met anderen
25
# Factoren die van invloed zijn op identiteitsformatie Cognitieve ontwikkeling
* Formeel operationeel denken, complex en abstract denken, actief informatie zoeken
26
# Factoren die van invloed zijn op identiteitsformatie Persoonlijkheid
* Lage neuroticisme, hoge openheid voor ervaringen en consciëntieusheid
27
# Factoren die van invloed zijn op identiteitsformatie Kwaliteit van relatie met ouders
* Genegeerd, afgewezen, afstandelijke ouders → vastblijven in identitietsspreiding * Zeer hecht met ouders die veel liefde geven maar ook te beschermend en controlerend zijn → Vroegtijdig afsluiten * Warme, democratische ouders die hun kind een hoge eigenwaarde proberen mee te geven → moratorium + Identiteitsverwerving
27
# Factoren die van invloed zijn op identiteitsformatie Mogelijkheden voor ontdekking
* In de studententijd komen mensen in aanmerking met andere ideeen, leren onafhankelijk nadenken, exploreren verschillende mogelijkheden → moratorium periode
28
# Factoren die van invloed zijn op identiteitsformatie Culturele en historische context
* Seksuele identiteit bij lhtbi-jongeren * Geindustrialiseerde samenlevingen: Individu ontdekt verschillende mogelijkheden en neemt zelf beslissing → Identiteitsverwerving * Traditionele samenlevingen: aannemen van volwassen rollen binnen cultuur → vroegtijdig afsluiten (foreclosure) status
29
Huidige (mis)opvattingen over midlife en identiteit
De middelbare leeftijd wordt algemeen geassocieerd met verhoogde stress als gevolg van * eisen van meerdere rollen * financiële spanningen * baanverlies * echtscheiding * leeftijdsdiscriminatie door werkgevers * beperkte mogelijkheden voor hertrouwen * empty nest syndroom * problematische menopauze overgang Hardnekkige mythe: **MIDLIFE CRISIS**
30
Levinson (1976): Midlife crisis is gebaseerd op
* dromen, wensen en doelstellingen van de jongvolwassenheid die niet of slechts gedeeltelijk zijn vervuld; * dit leidt tot desillusie, teleurstelling, depressie en angst en * de subjectieve druk om het leven te veranderen zolang er tijd voor is. → **Hypothese: Echte crisis tussen 40 en 45 jaar**
30
Midlife crisis definitie
* Evaluatie van wat wel en wat niet is bereikt - op basis van hoeveel tijd er nog over is.
31
Midlife crisis - conceptualisaties
**Sterke conceptualisatie**: * Normatief voor middenleeftijd * Unieke overgang (emotioneel zwaar, confrontatie met eigen beperkingen en eindigheid van het leven) **Gematigde conceptualisatie**: * Normatief voor middenleeftijd * Moeilijk, maar niet anders dan andere levensfasen (zoals transitie naar volwassenheid) **Conclusie: Beide conceptualisaties houden geen stand** * ‘Midlifecrisis’ meestal reactie op **levensgebeurtenissen** * Komt vaker voor bij mensen met **neurotische persoonlijkheid** of eerdere crisissen → Betere term: **"midlife-vragen"** ipv een universele **"midlife-crisis"**
32
Midlife crisis verklaringen
* Eerste ervaringen met ouder worden * Evaluatie van het leven + herziening van doelen * Sociale normen en verwachtingen * Omgekeerde u-vormige functie van welzijn: dieptepunt middelbare volwassenheid (college 7!) * Levensgebeurtenissen (bijv. ziekten, overlijden van dierbaren, echtscheiding...) * Culturele invloed: meer in jeugdgerichte culturen vs. "we worden wijzer als we ouder worden".
33
# Identity in older age Positief zelfbeeld van oudere volwassenen versterkt door:
1. **Aanpassing van het ideale zelf** → minder afstand tussen wie ze zijn en wie ze willen zijn 2. **Bijstellen van doelen en standaarden** → realistischere en minder belangrijke doelen 3. **Neerwaartse sociale vergelijking** → vergelijken met leeftijdsgenoten die het slechter hebben (neerwaartse sociale vergelijking) 4. **Vermijden van negatieve zelf-stereotypen (ageism)** → positief effect op gezondheid, levensduur en hersenfunctie
34
Eigenwaarde, Vóór de schoolgaande leeftijd
* competentie (fysiek en cognitief) * persoonlijke en sociale toereikendheid/adequaatheid (bijv., hun sociale acceptatie)
35
Harter: Eigenwaarde van kind
gebaseerd op 5 criteria (sociale vergelijking, rond 7 jaar): * Schoolprestaties (goed op school zijn) * Gedrag (niet in de problemen komen) * Sportprestaties (goed presteren in sport) * Uiterlijk (goed eruit zien) * Peer populariteit (populair zijn) Als je faalt in domeinen die je erg belangrijk vindt → lager zelfbeeld
36
# Eigenwaarde Kinderen die neigen naar **internaliserende problemen** (bijv. angstig)
* Laag gevoel van eigenwaarde, overal mislukking in zien * Aangeleerde hulpeloosheid: machteloos voelen om hun lot te beïnvloeden * Falen omdat ze het niet proberen (omdat ze denken dat ze zullen falen)
37
# EIgenwaarde Kinderen die neigen naar **externaliserende problemen** (bijv. agressie)
* Onrealistisch hoog gevoel van eigenwaarde: Bij falen kunnen zij anderen de schuld geven om een onrealistisch hoog zelfbeeld te behouden * Falen door gebrek aan zelfinzicht/negeren van echte problemen
38
EIgenwaarde en complimenten
* Weinig aanmoediging en complimenten → **laag** gevoel van eigenwaarde * Te veel of 'loze' complimenten → **onrealistisch hoog** gevoel van eigenwaarde * Complimenteren van hard werken, of succes na hard werken → **realistisch** gevoel van eigenwaarde, hogere zelfredzaamheid * Het aanmoedigen van **nauwkeurige percepties** --> Internaliserende kinderen: De kinderen in de klas haten jou niet --> Externaliserende kinderen: Andere kinderen zullen het niet leuk vinden als je binnenstormt
39
Eigenwaarde - Ontwikkeling
**Nauwkeurigheid** van zelfevaluaties neemt toe in de loop van de basisschooljaren * Jonge kinderen hebben de neiging een opgeblazen beeld van zichzelf te hebben * Rond 8 jaar: de meeste kinderen kunnen hun vaardigheden meer realistisch evalueren * Meisjes en jongens starten school met ongeveer hetzelfde niveau van eigenwaarde * Genderverschillen in eigenwaarde ontstaan in de vroege adolescentie - ontwikkeling tijdens de schooltijd
39
Eigenwaarde onderzoek
* dip in vroege adolescentie --> stijging in volwassenheid --> afname op oudere leeftijd * mannen over het algemeen hogere score, behalve in kindertijd en op oudere leeftijd
40
Eigenwaarde – gender verschillen
Over 48 landen: * Hoofdeffect leeftijd * Hoofdeffect gender * Geen interactie leeftijd en gender ... maar meer gedifferentieerd beeld als je kijkt naar verschillende landen:
40
Eigenwaarde – culterele verschillen
De grootte van de effecten van gender, leeftijd en leeftijd x gender verschilden aanzienlijk per land, zoals * Absolute genderkloof kleiner voor veel Oost-Aziatische deelsteekproeven, maar groter in veel Zuid- en Midden-Amerikaanse steekproeven vergeleken met Noord- Amerikaanse deelsteekproeven * Genderspecifieke leeftijdseffecten in veel Zuid-Amerikaanse landen (leeftijdseffecten sterker bij mannen dan bij vrouwen → absolute genderkloof groter met de leeftijd, groter in middelbare volwassenheid dan in adolescentie en vroege volwassenheid) * collectivistische landen: genderkloof toename, individualistische landen: genderkloof afname.
41
Hoe kunnen we de waargenomen cross-culturele variatie in de effecten van geslacht, leeftijd en leeftijd x geslacht op zelfwaardering verklaren?
**Sociaal-economische indicatoren**: * Economische welvaart (BBP per hoofd van de bevolking) * Index van menselijke ontwikkeling (levensverwachting, onderwijs + levensstandaard) * Verdeling van inkomen of consumptieve bestedingen **Sociodemografische indicatoren**: * Gemiddelde leeftijd bij huwelijk (voor mannen + vrouwen) * Adolescente vruchtbaarheid **Gendergelijkheid indicatoren**: (*alleen interactie effecten*) * Genderkloof (in economische participatie + kansen, onderwijsniveau, politieke empowerment, en gezondheid en overleving) * Aantal jaren dat vrouwen stemrecht hebben **Culturele waarde indicatoren**: * Acceptatie + verwachting van ongelijke verdeling van macht door minder machtige leden van de samenleving * Individualisme versus collectivisme * “Mannelijkheid versus vrouwelijkheid" (*alleen leeftijdseffecten*) * Vermijden van onzekerheid (minder open voor verandering) (*alleen gender effecten*)