HC12 --> Ontwikkeling van het zelf en de persoonlijkheid Flashcards
(49 cards)
Temperament
aangeboren typische gedragsneigingen van hoe een individu met de wereld omgaat
Temperament: Vroeg onderzoek
Thomas & Chess (‘77): New York Longitudinal Study
* Gemakkelijk: vaak blij, gemakkelijk getroost, regelmatig eet- en slaappatroon (40%)
* Traag opwarmend: heeft tijd nodig om “op te warmen” en zich aan nieuwe situaties aan te passen (15%)
* Moeilijk: reageert vaak geagiteerd, heeft moeite zich aan nieuwe situaties en mensen aan te passen (10%)
→ Interactie met ouders is belangrijk!
Temperament: Ontwikkeling
Continuiteit in de kindertijd
* Moeilijk temperament (versus makkelijk) bij baby’s voorspelt moeilijk temperament in kindertijd
* Hoger risico op gedragsproblemen (woede aanvallen)
Geen continuiteit in de volwassenheid
* Aanpassing op volwassen leeftijd is weinig gerelateerd aan temperament als baby
* Sommige dimensies van temperament zijn gerelateerd aan latere Big Five persoonlijkheidstrekken
Maar individuele verschillen (door invloed van omgeving!)
* Makkelijke kinderen kunnen ook gedragsproblemen ontwikkelen
* Moeilijke kinderen ontwikkelen niet altijd gedragsproblemen
Temperament als risicofactor: Uitbundig temperament
Blij, ongeremd, onbevreesd in nieuwe situaties en met nieuwe mensen
* Positief: Vreugdevol; onbevreesd; extravert; avontuurlijk
* Negatief: Mogelijke problemen met de ontwikkeling van het bewustzijn; een hoger risico op latere “acting-out” gedragsproblemen
Latere ontwikkeling: Risico op externaliserende problemen
Advies voor ouders
* Geen gebruik van “machtsvertoon” (schreeuwen, slaan)
* Sensitief positief ouderschap en liefde
* Rustig redeneren als kind ‘zeurt’
* Time-outs voor opstandig gedrag
Temperament meten
- Creëer situaties die angst, woede en vreugde uitlokken
- Observeer hoe peuters zich gedragen
Situaties:
* Angst-opwekkende conditie: kind komt in kamer met beangstigend speelgoed
* Woede-opwekkende conditie: zet kind vast in een autostoeltje → meet frustratie
* Uitbundigheid-opwekkende conditie: vermaak kind met poppen → meet lachen/terughoudendheid
Temperament: alternatieve conceptualisatie
- Rothbart: reactiviteit van baby op ervaringen + capaciteit voor zelf-regulatie
- Temperament gedefinieerd dmv de volgende dimensies:
1. Extraversie (Surgency/extraversie): actief, zelfverzekerd, energiek, benadert nieuwe situaties emotioneel positief → Haalt plezier uit interacties, lacht veel
2. Negatieve emotionaliteit (negative affectivity): verdrietig, angstig, makkelijk gefrustreerd, snel geirriteerd, moeilijk troostbaar
3. Zelfregulatie (Effortful control): aandacht richten en verplaatsen, gedrag inhiberen (stoppen) indien nodig (snelle ontwikkeling van zelf-controle rond 3 jaar’
1 en 2 vanaf babytijd duidelijk, 4 vanaf peuter/kleutertijd tot adolescentie
Temperament als risicofactor: Verlegen temperament
1 op 5: angstig, geremd in nieuwe situaties en bij het ontmoeten van nieuwe mensen
* Positief: vroege tekenen van bewustzijn; geen problemen met discipline
* Negatief: Verlegenheid, angstigheid kan aanhouden tot op volwassen leeftijd, waardoor sociale ontmoetingen ongemakkelijk worden
Latere ontwikkeling:
* Risico op internaliserende problemen
* Sterke focus op bedreigende stimuli
* Maar: angst en remming nemen gewoonlijk af met de leeftijd
Ouderlijk advies: Probeer niet te overbeschermen
Temperament als risicofactor
Goodness of fit / persoon-omgeving fit
* Opvoedingsstijl/omgeving is aangepast aan het temperament van het kind
* Goede persoon-omgeving fit → belangrijk voor ontwikkeling van kind
Voorbeeld:
* Verlegen kind in rustige omgeving
* Exurberant kind krijgt kansen om te rennen en te verkennen
Vroege kinderjaren
- Kind leert meer zelf te doen
- Grenzen zoeken/overschrijden hoort bij deze leeftijd →“Ik ben twee, en ik zeg nee”
- 1 op de 3 ouders bestempelt zijn kind als een kind met gedragsproblemen → MAAR: boze uitbarstingen en problemen met luisteren zijn normaal op die leeftijd
Emotionele ontwikkeling kind
- Jaar 1: primaire emoties zoals vreugde, angst, woede
- Jaar 2:
–> Meer complexe, uniek menselijke emoties zoals trots en schaamte
–> Zelfbewuste emoties: kind wordt zich bewust van het hebben van een zelf - De ontwikkeling van het bewustzijn verbetert van leeftijd 2 tot 4
- Belangrijk voor socialisatie: Ongewenst gedrag wordt minder vertoond
- Kind leert eigen gedrag meer en meer te reguleren
Kinderjaren: Zelfregulatie
Individuele verschillen in zelfregulatie!
* Verschillen in zelfbeheersing bij peuters hebben genetische oorzaak (temperament)
Kochanska et al (2001): Onderzoek naar internalisatie van regels van de moeder
Kamer met speelgoed, kind krijgt instructie “opruimen” (do context) vs “er niet mee spelen” (Don’t context), dan vertrekt de moeder
* Verbetering van leeftijd 2 tot 4
* Opruimen moeilijker dan er niet mee spelen
* Angstig geinhibeerde kinderen meer gehoorzaam
* Meisjes luisterden beter
* Stabiliteit doorheen tijd (1 jaar → 4 jaar)
Marshmallow test (test uitstellen van behoeftebevrediging) en vervolgonderzoek
Je kunt er nu één eten OF je kunt wachten en dan krijg je er twee…’
Vervolgonderzoek: kinderen die op de 2e marshmallow konden wachten, hadden betere schoolprestaties en een beter BMI
* Resultaten niet gerepliceerd met een grotere, meer diverse steekproef
→ Economische achtergrond in plaats van wilskracht verklaart de resultaten
→ Kinderen met een lagere SES zijn misschien minder gemotiveerd om te wachten op die tweede marshmallow als dagelijks leven minder garanties biedt
Persoonlijkheid ontwikkelen
Sommige temperamentsdimensies houden verband met Big Five persoonlijkheidskenmerken:
* Extraversie → extraversie
* Negatieve affectiviteit → neuroticisme
* Zelfregulatie → consciëntieusheid (goede ontwikkelingsuitkomsten)
MAAR: persoonlijkheid verandert ook door opvoeding, cultuur en levensgebeurtenissen
* Correlaties tussen karaktertrekken in de vroege kindertijd en op volwassen leeftijd meestal klein
* Karaktertrekken van kinderen in de lagere schooljaren beginnen de persoonlijkheid van adolescenten en volwassenen wel al te voorspellen
* Sommige aspecten stabiliseren pas in de adolescentie of volwassenheid
→ De basis ligt in de kindertijd, maar de volledige persoonlijkheidsvorming duurt lang
Continuïteit en discontinuïteit in persoonlijkheid
Behouden individuele volwassenen in de loop der jaren hun rangschikking op de persoonlijkheidstrekken ten opzichte van anderen in een groep (hun leeftijdgenoten)?
Consistentie in rangschikking binnen een groep
* hoge correlaties tussen scores op dezelfde persoonlijkheidsdimensies op verschillende leeftijden (r = .60 tussen twee meetmomenten die 20-30 jaar uit elkaar liggen)
Consistentie neemt toe met de leeftijd
* Niet veel verandering na ongeveer 50 jaar
Continuïteit en discontinuïteit in persoonlijkheid
Nemen de gemiddelde scores op persoonlijkheidskenmerken toe, nemen ze af, of blijven ze gelijk naarmate de leeftijd toeneemt?
Volwassenheidsprincipe: Met de leeftijd worden mensen doorgaans:
* Emotioneel stabieler (↓ neuroticisme)
* Vriendelijker en coöperatiever (↑ vriendelijkheid)
* Meer verantwoordelijk en gedisciplineerd (↑ consciëntieusheid)
Tijdslijn:
* Grootste veranderingen: van adolescentie naar middenvolwassenheid (samenhang met werk & verantwoordelijkheden)
* Daarna: minder systematische verandering, vooral beïnvloed door levensgebeurtenissen (bv. migratie, verlies, pensioen)
Persoonlijkheid en aanpassing doorheen de levensloop
Persoonlijkheid beïnvloedt de ontwikkeling over de gehele levensloop door aanpassing:
* Emotionele stabiliteit en consciëntieusheid zijn gecorreleerd met een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid
* Vriendelijkheid en emotionele stabiliteit (laag in neuroticisme) zijn gerelateerd aan een betere reactie op en omgang met gebeurtenissen
* Persoonlijkheid (zowel zelf beoordeeld als beoordeeld door vrienden) voorspelt levensduur
–> Voor mannen: consciëntieusheid en openheid voor ervaringen
–> Voor vrouwen: emotionele stabiliteit en vriendelijkheid
Identiteit
= wie je bent, waar je naartoe gaat en waar je in de maatschappij past
Zelfbeeld
= perceptie van jezelf en je eigenschappen als persoon
Zelfbeeld - Kinderjaren
Vanaf de geboorte:
* Geen zelfbesef, maar wel snelle ontwikkeling van impliciet zelfbesef via lichaamswaarnemingen en interacties
2–3 maanden:
* Begin van onderscheid tussen zelf en de wereld
6–12 maanden:
* Besef dat zij en anderen aparte wezens zijn → joint attention
18 maanden:
* herkennen zichzelf visueel als afzonderlijke individuen (zelfherkenning)
18–24 maanden:
* Bewustzijn van een uniek fysiek en categorisch zelf → gebruik van “ik”, “mijn”
Zelfherkenning
Rouge test
Rouge test (spiegeltest):
1. markering op het gezicht
2. plaats voor de spiegel
3. raakt het kind zijn/haar eigen gezicht aan?
- Rond 18 maanden slagen kinderen voor de rouge test
–> Hangt ook af van ervaring met reflecterende oppervlakken
Zelfbeeld - Kindertijd
- Zelfbeeld gevormd uit ervaringen en emoties
-
Kleuterleeftijd: concreet en fysiek
–> Fysieke kenmerken, bezittingen, fysieke activiteiten, prestaties, voorkeuren (bijv. ik heb blauwe ogen, heb een kat,…)
Vanaf 8 jaar: psychologische kenmerken + innerlijke kwaliteiten
1. Beschrijven kwaliteiten met behulp van persoonlijkheidskenmerken (b.v. grappig, sportief,…)
2. Vormen sociale identiteiten; maken deel uit van sociale groepen (b.v., ik zit in groep 4 in de boompjes school)
3. Doen meer sociale vergelijking → hoe zij zich vergelijken met anderen om zichzelf te karakteriseren en te evalueren (bijv. ik kan beter tennisen dan mijn zus)
Zelfbeeld - Adolescentie
Zelfbeeld ontwikkelt zich van kindertijd tot adolescentie en wordt…
* minder fysiek en meer psychologisch (“Ik heb bruine ogen” vs. “Ik ben eenzaam”)
* minder concreet en meer abstract (“Ik hou van sport” vs. “Ik ben een eerlijk persoon” of “Ik ben een liberaal”)
* meer gedifferentieerd (verschillende “ikken” in verschillende sociale contexten)
* meer geïntegreerd en coherent (afwijkende zelfpercepties opmerken en integreren)
* meer over gereflecteerd (meer zelfbewust, meer over het zelf nadenken)
Identiteit - jongvolwassenheid (emerging adulthood)
Integratie van zelfpercepties in een samenhangend zelfbesef → wie je bent, waar je naartoe gaat en waar je in de maatschappij past (= Identiteit)
Marcia (1966): identiteitsvorming
* Classificatie in een van de vier identiteitsstatussen op basis van de
ontwikkeling in de volgende domeinen:
* Belangrijke vragen:
* Een identiteitscrisis ervaren hebben (ernstig geworsteld met identiteitsproblemen
en alternatieven onderzocht)
* Verbintenissen gemaakt hebben (bestaande vragen opgelost en een identiteit
aangenomen).