Receptorfarmacologie Flashcards

(29 cards)

1
Q

sleutel

A

farmacon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

slot

A

receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

agonist

A

werkt en stimuleert de receptor waardoor een effect wordt bewerkstelligd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

antagonist

A

als de sleutel wel past, maar niet werkzaam is; blokkeert dus de receptor werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

G-eiwit gekoppelde receptor

A

zeven transmembraaneiwitten met een intracellulair G eiwit
- geactiveerd als een agonist aan de receptor bindt
- stimulatoir of inhibitoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ionkanaal gekoppelde receptor

A

vormen bij activatie een opening voor ionen, snel en vaak van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kinase gekoppelde receptoren

A

kunnen bij activatie eiwitten fosforyleren, langzamer en vooral actief binnen het endocriene systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gentranscriptie receptoren

A

bij activatie naar de kern en werkzaam als transcriptiefactor, erg langzaam en werkzaam bij bijvoorbeeld hormonale cycli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

als er een 50% receptor bezetting is

A

dan is Kd/D gelijk aan 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

volle agonisten

A

hebben bij een lage bezetting een maximaal effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

partiele agonisten

A

hebben zelfs bij een hoge bezetting geen maximaal effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inverse agonisten

A

inactiveren constitutionele receptoren waardoor er remming van activiteit ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de effectiviteit

A

de hoogte van de plateaufase, het maximale effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

potentie

A

de concentratie waarbij de helft van het maximale effect wordt bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

typen agonisten

A
  • volle
  • partiele
  • inverse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

typen antagonisten

A
  • chemisch
  • farmacokinetisch
  • receptor blokkade
  • niet competitief
  • fysiologisch
17
Q

chemische antagonist

A

bijvoorbeeld het wegvangen van een stof, onafhankelijk van de receptor en werkt bijvoorbeeld in het bloed

18
Q

farmacokinetisch

A

werken meestal ook onafhankelijk van receptoren, denk aan de afbraak van een stof of het bijdragen aan het verslechteren van opname van de stof

19
Q

receptor blokkade

A
  • reversibel competitief: omkeerbaar antagonisme
  • irreversibel competitief: onomkeerbaar antagonisme (onomkeerbare bezetting van de receptor)
20
Q

niet-competitief

A

bindt op andere plek op de receptor dan de agonist

21
Q

fysiologisch

A

de antagonist bindt op een andere receptor en heeft een tegengesteld effect als de agonist

22
Q

Hoe meer antagonist

A

hoe meer agonist er nodig is om hetzelfde effect te bewerkstelligen

23
Q

dosisratio

A

potentiewaarde van de verschillende doseringen antagonist/potentiewaarde van de controle curve zonder antagonist

24
Q

de verschuiving van dosisratio

A

hangt af van de binding van de antagonist aan de receptor

25
door irreversibele werking van de antagonist
neemt de werking van de agonist icm de receptor af naarmate er meer antagonist wordt toegevoegd - verschuiving naar rechts, maar slechts afplatting
26
irreversibel competitief antagonisme
veel spare receptors, eerst een verschuiving naar rechts en neemt dan het maximale effect van de agonist af
27
histamine
betrokken bij allergische reacties en bijv. bronchoconstrictie
28
salbutamol
gegeven in pufjes voor mensen met astma en verwijd de luchtwegen
29
combi histamine en salbutamol
werken op verschillende receptoren, heffen elkaars effect als het ware op