ZO1. Hemostase en trombose Flashcards

1
Q

soorten trombose

A

arteriele: komt voor in arteriën, gevolg kan hartinfarct zijn
veneuze: trombose been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

verwonding

A

trombocyten hechten aan collageen in subendotheel > secretie ADP en TXA2 en expositie fosfolipiden > primaire plaatjes plug
- extrensieke stolling zorgt voor activatie stollingsfactoren, gevolgd door vorming fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fibrine

A

vormt een soort draadjes netwerk > stabilisatie plaatjes plug en versteviging stolsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verstoring hemostatische balans

A

er kan een veneuze of arteriële thrombus ontstaan
- kan leiden tot hemorragische diathese en thrombotische diathese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

arteriele thrombus

A

meestal occulsief, grijs-wit van kleur en bevat veel trombocyten en fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

veneuze thrombus

A

altijd occulsief, rode kleur en bevat veel erythrocyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bestaat thrombus uit direct na ontstaan

A

fibrine, trombocyten, bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil stolsel en trombus

A

stolsel is loszittend, geen ingroei van fibtroblasten en geen gelaagdheid terug te vinden in structuur
trombus kan occulsief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 eindsituaties occulsieve trombus

A

oplossing, embolisatie (dichtmaken bloedvat) en organisatie/rekanalisatie (doorgankelijk maken bloedvat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afwijkingen stollingseiwitten waardoor de kans op trombose verhoogd

A
  1. factor V leiden mutatie
  2. protrombine gen variant
  3. proteine C deficientie/proteine S deficientie
  4. antitrombine deficientie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

factor V Leiden mutatie

A

door mutatie verandering in factor V molecuul > verminderde gevoeligheid van geactiveerd factor V voor geactiveerd proteine C > teveel factor V blijft circuleren wat stolling bevordert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

protrombine gen variant

A

door mutatie wordt protombine aangemaakt, stollings bevorderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

proteine C/proteine S deficientie

A

proteine C remt stolling door factor V en VIII te inactiveren, hiervoor is cofactor proteine S nodig.
- tekort = stollingsbevorderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

antitrombine deficientie

A

antitrombine remt de stolling door met name factor II en factor X te remmen, een tekort werkt stollingsbevorderend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly