ZO5. Hart en vaatziekten in de 21e eeuw Flashcards

1
Q

epidemiologische transitie

A

de verandering van een hoog en zeer wisselend niveau van sterfte naar een laag en constant niveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stadia epidemiologische transitie

A
  1. natuurlijk niveau: sterfte is hoog en er zijn regelmatig sterftepieken door hongersnood, oorlog en epidemieën.
  2. overgangsstadium: sterftepieken vlakken eerst af en vervolgens daalt de sterfte door eliminatie infectieziekten
  3. derde stadium: waar de sterfte laag en constant blijft en sterfte wordt veroorzaakt door chronische degeneratieve aandoeningen
  4. fase van uitgestelde cardiovasculaire sterfte: waar de sterfte vooral bij ouderen afneemt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer was de eerste sterftedaling?

A

van de jaren 70 tot begin jaren 80 door zowel coronaire hartziekten als beroerte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer was de tweede periode sterftedaling?

A

halverwege jaren 80, stagnatie van sterfte aan beroerte en een toename van sterfte aan overige hart- en vaatziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaraan is de daling van sterfte aan coronaire hartziekten te danken?

A

Door de daling van cardiovasculaire sterfte door een verbeterde prognose van acute myocardinfarcten en betere preventie
- geen daling van prevalentie van risicofactoren en incidentie
- opkomst betablokkers, plaatsjesremmers en trombolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dubbele vergrijzing

A

Na WO2 babyboom en levensverwachting is gestegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 componenten cardiovasculaire sterfte

A

ischemische hartziekten, beroerte en alle overige hart- en vaatziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cardiovasculaire kwetsbaarheid

A

mensen met een acuut myocardinfarct stervenminder vaak ten gevolge hiervan, ze overleven het met een verhoogd risico op verdere hartfalen en cardiovasculaire aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

theorie van de pandemie van ouderdomsaandoeningen

A

stelt dat de sterfte daalt, maar de incidentie van niet-fatale aandoeningen niet > prevalentie neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

theorie van compressie van ziekte

A

door een gezonde leefwijze kan de incidentie van ziekte uitgesteld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor zal de zorgvraag toenemen?

A

Uitstel van sterfte is eenvoudiger dan uitstel van ouderdomsgebreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vanaf 1970

A

sterke toename van het aantal opnamen voor hartritmestoornissen en hartfalen in alle leeftijdsgroepen, opnamecijfer ook van belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opnamecijfer

A

aantal opnames in een bepaald jaar/gemiddelde bevolkingsomvang van dat jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

naast opnamecijfers

A

ook kunnen kijken naar de manier waarop patienten naar huis gaan: dood of levend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ziekenhuis letaliteit

A

is een proportie: het aantal patienten dat tijdens opname overlijdt/het totale aantal opgenomen patienten
- neemt toe met de leeftijd
- leeftijdsspecifieke letaliteit neemt af met de kalendertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

als registratie artefacten en veranderingen in opname-indicatie als oorzaak van daling kunnen worden uitgesloten

A

dan duidt dit op een verbeterde behandelingsmogelijkheid in de genoemde tijdsperiode