Sportbewegingen Flashcards
(23 cards)
1
Q
bovenhandse strekworp
A
- algemeen
- baseball worp
- vooral pathologie bij arm cocking & decceration - fases
- wind-up = optrekken van voorliggend been
- stride = contact met grond
- arm cocking/backswing/backward acceleration = maximale exorotatie
- arm acceleration = release
- arm decceleration
- follow-through/swing-out = maximale interne rotatie
2
Q
hoogste activiteit van spieren
A
- wind-up
- stride = supraspinatus
- arm cocking = SA
- arm acceleration = endorotatoren
- arm decceleration = biceps
- follow through
3
Q
wind-up
A
- beweging
- van start tot maximale knieflexie
- flexie van romp
- bal vasthouden met beide armen = adductie & endorotatie
- weinig tot geen schouderletsels deze fase - RC
- glenohumerale compressie & rotatie
- laagste activiteit - SA, UT & anterior deltoid
- kleine ROM
- concentrisch = opwaarste rotatie, elevatie & abductie schouder
- nadien excentrisch = neerwaarste rotatie & adductie schouder
4
Q
stride
A
- algemeen
- van maximale knieflexie tot voetcontact
- sterke toename spieractiviteit
- handen uit elkaar
- scapula = opwaarste rotatie, elevatie & retractie
- schouder = abductie & externe rotatie - romp
- begin = extensie & homolaterale rotatie
- einde = heterolaterale flexie - RC
- IS & SS
- SS = hoogste activiteit in deze fase
–> abductie = nood aan compressie & stabilisatie - andere spieren
- delt = hoge activatie voor abductie
- UT & SA = matig tot hoge activiteit voor positioneren & stabiliseren
5
Q
arm cocking
A
- algemeen
- van voetcontact tot maximale exorotatie ≈ 180°
–> progressief aanpassingen door sportuitoefening
- transfer energie OL -> BL
- arm achter romp
- spieractiviteit hoog tot zeer hoog = bewegend houden & controleren - snelle rotatie naar voor
- piek hoeksnelheid bekken = 600°/sec
- piekk hoeksnelheid romp = 1200°/sec
6
Q
spieractiviteit arm cocking
A
- RC
- glenohumerale stabilisatie
- eneorme centrifugale kracht van romp op schouder - scapulaire spieren
- stabilisatie & postionering
- eerst excentrisch dan concentrisch
- SA maximaal - posterior schouder spieren
- IS, teres minor & lat dorsi
- posterior kracht op humeruskop
- ventrale translatie weerstand
- onlasten van kapsel & anterior band lig. glenohumerale inferior
7
Q
andere spieractiviteit arm cocking
A
- duale functie
- pect major & subscapularis
- concetrisch voor adductie
- excentrisch voor externe rotatie
- instand houden van lengte = isometrisch - andere
- hoge activiteit intere rotatoren = excentrisch spierwerk
- matige activiteit delt voor 90° abductie
- matig biceps & triceps = stabilisatie eerst excentrisch -> concentrisch
- delt anterior & pect major = horizontale adductie
–> 20° abductie naar 20° adductie
8
Q
verschil in intensiteit arm cocking
A
- verschil
- professioneel vs amateur vs niet-sporters
- gezond vs gekwetst = ant schouderinstabiliteit door labrum letsel - anterior schouderinstabiliteit
- toegenomen strecth ant kapsel
- stimulatie mechanoreceptoren - toegenomen activiteit
- biceps brachii & supraspinatus
- toename anterior stabiliteit
- gedaalde stres lig glenohumerale inferior - gedaalde activiteit
- pectoralis major, subscapularis & SA
- toename stress anterior kapsel
- nog meer isntabiliteit
- risico op positie probleem scapula = SAPS & RC-pathologie
9
Q
arm acceleration
A
- algemeen
- van maximale exorotatie tot release
- hoge tot zeer hoge krachten op glenohumerale & scpaulaire spieren - glenohumerale endorotatoren
- hoogste acitiviteit
- concentrische contractie
- piek hoeksnelheid 6500°/sec - andere
- deltoideus = matige activiteit onderhouden abductie 90-100°
–> onafhankelijk van gooistijl
- RC = matig tot hoog voor stabilisatie
- scapulair = hoog
10
Q
pathologie bij arm acceleration
A
- toename activiteit
- door minder glenohumerale stabiliteit
- IS, SS & biceps brachi
- vooral biceps = risico op SLAP-leasie - afname activiteit
- lat dorsi, subscapularis & SA
- negatief effect gooi techniek & efficiëntie
- toegenomen risico op schouder letsels
11
Q
arm decceleration & follow through
A
- algemeen
- van release tot maximale endorotatie
- afremmen van acceleration
- absoprtie van energie
- adductie & endorotatie schouder - follow through
- arm naar rotatie 0-stand
- overkruisen van arm
12
Q
spieractiviteit armdeceleration
A
- OL & romp
- flexie voorste been
- flexie-rotatie naar voorste been - spierwerk
- excentrisch IS, TM, Tm, lat dorsi & post delt
- scapulair = hoge activiteit voor controle elevatie, protractie & elevatie - biceps
- hoogste activiteit
- excentrisch = elleboog extrensie afremmen
- bij vermoeidheid = risico impigment olecranon
–> risico botsporen & loose bodies
- synergische met RC = ant subluxatie voorkomen
13
Q
pathologie arm decceleration
A
- belang van posterior spieren
- te weinig kracht of vermoeidheid
- risico op letsel
- RC ruptuur humeraal
- labrum/bicepspathologie
- kepsel letsel
- inter posterosuperieur impingment = IS/SS - anterior instabiliteit
- minder pect major, lat dorsi, subscapularis & SA ≈ cocking & acceleration
- behoud RC & biceps ≠ cockin & acceleration
14
Q
elleboog bij gooien wind-up & stride
A
- wind-up
- minimale kinetica & spieractiviteit
- behouden isometrische activiteit - stride
- minimaal
- excentrisch flexoren
15
Q
elleboog arm cocking
A
- algemeen
- laag tot matige activiteit flexoren = vooral middenste 1/3 beweging
- matige activiteit triceps = excentrisch -> concentrisch - valgusstress
- tegenhouden door flexoren & pronatoren
- mediale epicondylitis = golferselleboog
- tractieletsel ulnair collateraal ligment
- comressie letsels lateraal tussen radius & capitellum humeri
–> AVN, osteochondritis dissecans & osteochondrale breuk
16
Q
elleboog acceleratie & decceleratie
A
- acceleratie
- extensie elleboog = triceps & centrifugaal
- valgusstress = impingment posteromediaal & posterior olecranon tip - decceratie
- minder pathologie dan schouder
- matig tot hoog flexoren = extensie excentrisch
- pronatoren matig = pronatie & extensie excentrisch
- biceps & supinator = controle voorarm
17
Q
zwemmen
A
- krachten
- 80% propulsie van BL
- geen groncontact - overbelasting
- competitie = 2500 bovenhandse bewegingen per dag
- veel repitities zonder rust
- training met weerstand = paddles
- al op jonge leeftijd = 8-11j start intensief
- prevalentie schouderpijn 40-90% - fases
- pull through
- recovery phase
18
Q
samenvatting bewegingen zwemmen
A
crawl
- pull through
- AB -> AB -> AD
- endo -> neutraal -> endo
- draai -> horizontaal - recovery
- AB -> AB
- exo -> exo
rugslag
- pull through
- AB -> AB -> AD
- exo -> neutral -> endo
- start draaiing -> maximale -> neutraal - recovery
- AB -> AB
- start draaiing -> maximale
19
Q
pull through crawl
A
- hand entry
- schouder interne rotatie & abductie
- lichaam rotatie 40-60° tov. horizontale - mid pull through
- schouder in abductie & neutrale rotatie - eind pull through
- schouder interne rotatie & adductie
- lichaam terug horizontaal
20
Q
recovery crawl
A
- elbow lift
- beweging naar abductie & exorotatie
- lichaam tegenovergesteld pull through - mid recovery
- schouder 90° abductie
- exorotatie voorbij neutraal
- lichaam draait 40-60° tov. horizontale
- ademhaling - hand entry
- vlinderslag = crawl zonder lichaamsrotatie
21
Q
pull through rugslag
A
- hand entry
- schouder externe rotatie & abductie
- start draaien lichaam - mid pull through
- schouder in abductie 90° & neutrale rotatie
- maximale draaing lichaam - eind pull through
- schouder interne rotatie & adductie
- lichaam terug horizontaal
22
Q
recovery rugslag
A
-
hand lift
- schouder begin abductie & exorotatie
- lichaam draait - mid recovery
- schouder 90° abductie
- maximale lichaamsdraai
23
Q
pols bij tennis
A
- grip racket
- nummering van vlakken handvat
- bovenaan nummer 1 en met de klok mee tot 8
- positis MCP 2 & 5 bepalen type grip - western & semi-western grip
- western = MCP 2 en 5 op 5
- semi-western = MCP 2 & 5 op 4
- asoociatie ulnaire letsels
- flexor carpi ulnaris
- TFCC - eastern grip
- MCP 2 op 3
- MCP 5 op 2-3
- associatie radiaire letsels
- flexor carpi radialis
- dequervain
- intersectie syndroom
