turbulaire reabsorptie en secretie Flashcards

1
Q

excretie

A

= filtratie- reabsorptie + secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

reabsorptie

A

selectieve terugname uit het filtraat van nuttige stoffen zoals: glucose, aminozuren, Pi, bicarbonaat, zout en water

uit filtraat naar interstitiele vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

secretie

A

selectief afgeven van organische verbindingen, afvalstoffen en geneesmiddelen aan voorurine

van interstitiele vloeistof naar glomerulair filtraat

organische verbingen worden niet goed gefiltreerd omdat ze niet goed oplosbaar zijn en gebonden zijn aan eiwitten

in 2e deel proximale tubulus zij minder specifieke carriers aanwezig die de organische verbindingen over de tubulus wand naar urine kunnen transporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

paracellulair transport

A

transport door 2 membranen tussen de tight junctions door = niet selectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

transcellulair transport

A

door 2 membranen heen basolateraal en apicaal= selectief transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

peritubulaire capillaire netwerk

A

2e capillaire netwerk
voorziet de proximale tubulaire cellen van bloed voorzien

veel bloed nodig, want meeste reabsorptie vindt in proximale tubulus plaats

via 2e capillaire netwerk kan vocht afgevoerd worden, want oncotische druk is daar hoog

vocht gaat uit filtraat naar 2e capillaire netwerk

0,5-2/3 van vocht wordt eruit gehaald op niveau proximale tubulus

in proximale tubulus ook reabsorptie van deeltjes, dit trekt osmotisch vocht met zich mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reabsorptie van glucose

A

Na/K pomp in de basolaterale zijde zorgt voor aan lage concentratie van Na in de cel=primair actief

K wat ophoopt in de cel, wordt via een kanaal aan basolaterale zijde weer afgevoerd

Na diffundeert daardoor aan de apicale zijde de cel in door een na/glucose symporter (SGT2 en SGT1) en neemt glucose mee(secundair actief)

GLUT1 en 2= glucose transporter daardoor diffundeert glucose door naar interstitium= passief

H2O gaat door aquepores tussen de cellen door naar interstitium gedreven door osmose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschil tussen SGT1 en SGT2

A

SGT1: glucose gekoppeld aan 2 Na
zit in rechte deel van proximale tubulus en doet laatste 10% van reabsorptie
Omdat er meer energie in zit, kan je laatste restjes uit het filtraat halen

SGT2: glucose gekoppeld aan 1 Na
zit vooral in eerste gedeelte van proximale tubulus–> 90% van reabsorptie van glucose
is energiezuinig en zorgt voor bulkreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 pompen voor transcellulair transport (van bv glucose)

A

Na/K pomp of Na/K-ATPase= primair actief, electrogeen, basolateraal

Na/glucose symporter(SGLT)= secundair actief, elektrogeen, apicaal

Glucose carrier(GLUT)= passief, basolateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

filtratie en reabsorptie van glucose

A

Eerst is reabsorptie en filtratie van glucose gelijk aan elkaar, hier zit een max aan–> als je meer glucose aanbied dan er gereabsorbeerd kan worden, dan excretie van glucose in urine

Tm- theoretische drempel=16 mM

in werkelijkheid ligt drempel bij 11mM = splay

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oorzaak van splay

A

door variabiliteit tussen verschillende nefronen

sommige nefronen zullen eerder al eerder glucose excretie doen, waardoor de drempel lager is

verschil is er doordat ze niet allemaal evenveel transporters hebben

nefron met laagste GFR bepaald drempel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom zit er bij type 2 diabetes glucose in urine

A

er is meer filtratie, dan reabsorptie want de plasma concentratie glucose is veel hoger bij diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

reabsorptie van bicarbonaat

A

Na/K pomp aan basolaterale zijde zorgt voor verlaagde Na concentratie tov filtraat

aan apicale zijde wordt door de Na/H exchanger H+ naar filtraat en Na in cel gepompt

Filtraat wordt door H+ aangezuurd en hiermee kan hco3 met behulp van koolzuuranhydrase omgezet worden in CO2 en H2O.

CO2 diffundeert de cel in, in cel wordt het weer omgezet in HCO3 en H+

H+ wordt weer naar buiten gepompt door Na/H exanger

En aan basolaterale zijde wordt door Na/HCO3 cotransporter (symport) 3HCO- en 1 Na naar het interstitium getransporteerd

netto scheiden we dus weinig zuur uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

veranderingen in samenstelling van de tubulusvloeistof langs proximale tubulus

A

in proximale tubulus verandert osmolariteit niet, want overal zitten aquapores die water het zout laten volgen
Vooral Na houdt osmolariteit constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

eiwit reabsorptie

A

99% wordt afgebroken tot aminozuur en daarna gereabsorbeerd

1% gaat naar urine

extracellulair partiele afbraak= er zitten proteases in filtraat, die worden uitgescheiden door proximale tubulus cellen, eiwitten worden geknipt tot aminozuren

sommige eiwitten worden opgenomen door endocytose van cel en daar door lysosomen afgebroken tot aminozuren–> afgeven aan interstitium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

filtratie en excretie van eiwitten

A

filtratie: 180 L/dag x 20 mg/L = 3,6 g/dag

excretie= =/- 0,03 g/dag

17
Q

3 oorzaken proteinurie

A

proteinurie= teveel eiwit in urine >0,3 g/dag

Tubulair;
excretie < 2 g/dag
laagMW eiwitten, filter is nog intact

Overloop: aanbod van eiwitten is te groot er wordt veel gefiltreerd, maar reabsorptie capaciteit wordt overschreden. Excretie <2g/dag en filter is nog intact dus alleen laagMW eiwitten

Glomerulair: excretie >3,5 g/dag
filter is kapot dus hoogMW eiwitten

18
Q

abnormale excretie van metabolieten

A

verhoogde plasmaspiegels (bv bij diabetes, te veel glucose)
verhoogd SN GFR (single nefron)
genetische afwijkingen in transporteiwitten
Fanconi’s syndroom: slechte reabsorptie: mito functie is slecht(dus reabsorptie kan slecht plaatsvinden) of slechte Na/K pomp–> veel metaboliten in urine

19
Q

tubulaire secretie en 2 routes

A

organische verbindingen worden niet door glomerulus gefiltreerd omdat ze gebonden zitten aan eiwitten (albumine), via secretie worden ze aan voorurine toegevoegd in de laat proximale tubulus

2 routes:
secretiepad voor organische anionen (AO-)= galzouten,prostaglandines, uraat, diuretica, penicilline

secretiepad voor organische cationen (AO+)= adrenaline, acetylcholine, serotinine, morfine, chlorpromazine en cimetidine

20
Q

secretie van organische verbindingen

A

in laat proximale deel van tubulus= S3

je hebt een beperkt aantal organische anion(OAT) en cation (OCT) transporters

daardoor is er competitie tussen de OA-‘s onderling en de OC+’s onderling

aantal is beperkt, maar ook aantal verschillende transporters, dus verschillende stoffen moeten samen met 1 transporter doen

dit kan de biologische werkzaamheid van geneesmiddelen verhogen(want langer in bloed)

maar kan ook voor geneesmiddelentoxiciteit zorgen

ook kan je hiermee dopinggebruik maskeren

21
Q

secretie van organische verbindingen werking

A

secretie van een anion en kation zijn beide gekoppeld aan Na

Na/K pomp pompt Na cel uit

transporter aan basolaterale zijde pompt 3 Na in cel en a-ketoglutaraat in cel

a-ketoglutaraat wordt door andere transporter geruild met OA-/OC+
die wordt aan apicale zijde eruit gelaten (energie van anion)

22
Q

wat is relatie tussen plasma concentratie en excretie van organisch cation

A

bij lage concentraties krijg je gelijk secretie, bij hogere concentraties is er competitie omdat er te weinig transporters zijn, dus hoopt kation op in lichaam
het kan dan nog alleen maar worden gefiltreerd maar dit gaat langzaam