Voc Courant 11 Flashcards
(114 cards)
1
Q
voorheen, vroeger
A
auparavant
2
Q
dier
A
animal
3
Q
nuttig
A
utile, utile
4
Q
inschrijven
A
inscrire
5
Q
concurrentie
A
concurrence
6
Q
zich inschrijven
A
s’inscrire
7
Q
verklaring
A
déclaration
8
Q
vergezellen, aansluiten bij
A
rejoindre
9
Q
duizend
A
mille
10
Q
absoluut
A
absolument
11
Q
gevangenis
A
prison
12
Q
leger
A
armée
13
Q
inkomen
A
revenu
14
Q
helemaal, volledig
A
complètement
15
Q
bevestigen
A
confirmer
16
Q
salaris, loon
A
salaire
17
Q
lectuur, het lezen
A
lecture
18
Q
bijdragen tot
A
contribuer à
19
Q
aanvallen
A
attaquer
20
Q
tafel
A
table
21
Q
teruggaan, terug naar boven gaan
A
remonter
22
Q
echter, weliswaar
A
certes
23
Q
april
A
avril
24
Q
anders, zoniet
A
autrement
25
stevig, kordaat, vastberaden
ferme
26
een boerderij
une ferme
27
voortaan, van nu af aan
désormais
28
zwaar
lourd, lourde
29
opwekken, veroorzaken
susciter
30
republiek
république
31
hard, zwaar
dur, dure
32
hard werken
travailler dur
33
toepassing
application
34
strijden, vechten, zich verzetten tegen
lutter
35
tegen iets strijden, vechten, zich verzetten tegen iets
lutter contre quelqu'un
36
winst
profit
37
bevatten, inhouden, tegenhouden, bedwingen
contenir
38
neerleggen, indienen
déposer
39
klacht indienen tegen iets of iemand
déposer plainte contre quelque chose, quelqu'un
40
wijzigen
modifier
41
communicatie
communication
42
oordeel, vonnis
jugement
43
gebrek, tekort
manque
44
mislukking, tegenslag
échec
45
mislukken
échouer
46
oversteken, meemaken
traverser
47
veranderen
transformer
48
engagement, betrokkenheid
engagement
49
broer
frère
50
dinsdag
mardi
51
ontmoeting
rencontre
52
stemming (in verkiezingen)
vote
53
wegsturen, ontslaan
renvoyer
54
betreuren, spijt hebben
regretter
55
diersoort, ras
espèce
56
aanbeveling
recommandation
57
bestaan uit
consister
58
reageren
réagir
59
verrassen
surprendre
60
reageren op iets
réagir à quelque chose
61
omstandigheid
circonstance
62
getuige
témoin
63
verbeteren
améliorer
64
bestuur, administratie
administration
65
nadenken
réfléchir
66
licht
lumière
67
groen
vert, verte
68
over een zaak nadenken
réfléchir à/sur une question
69
waarderen
apprécier
70
strijd
combat
71
gevoelig
sensible
72
student
étudiant
73
snelheid
vitesse
74
ziek
malade
75
bereik
élève
76
controleren
contrôler
77
dank, bedankt
merci
78
zeker en vast
certainement
79
bezoek
visite
80
vergadering, bijeenkomst
assemblée
81
uitzending
émission
82
uitstoot van broeikasgassen
des émissions de gaz à effet de serre
83
aankomst
arrivée
84
vermogen, kracht
puissance
85
partner
partenaire
86
zich tevreden stellen
contenter
87
zich tevreden stellen met
se contenter de quelque chose
88
verlies
perte
89
liberaal
libéral, libérale
90
staatsburger
citoyen
91
citeren, noemen
citer
92
invloed
influence
93
kamp
camp
94
vestiging, instelling
établissement
95
vrijdag
vendredi
96
voorsprong, voorschot
avance
97
te vroeg
en avance
98
op voorhand
à l'avance
99
bij voorbaat dank
merci d'avance
100
bestemmen
destiner
101
veroorzaken
causer
102
noorden
nord
103
de noordelijke zone
la zone nord
104
maandag
lundi
105
meester
maître
106
ondervragen
interroger
107
conferentie, bijeenkomst
conférence
108
uitdagen, veroorzaken, uitlokken
provoquer
109
verkoop
vente
110
terugbrengen
ramener
111
soldaat
soldat
112
collega
collègue
113
ontwerpen
concevoir
114
