Voc Courant 18 Flashcards

(117 cards)

1
Q

toneel, theater, schouwburg

A

théâtre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

heilig

A

saint, sainte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een heilige

A

un saint, une sainte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

consequent

A

conséquent, conséquente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bijgevolg

A

par conséquent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uitrusting

A

équipement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(af)dalen, naar beneden gaan , naar beneden brengen

A

descendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

baas, eigenaar

A

patron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kantlijn, marge

A

marge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schuilplaats

A

abri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

beschut tegen

A

à l’abri de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

recept, opbrengst

A

recette

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inkomsten

A

les recettes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

over het algemeen

A

généralement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kracht

A

vigueur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

van kracht worden

A

entrer en vigueur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

baseren, funderen

A

baser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zon

A

soleil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

electoraal, verkizeings-, kies-

A

électoral, électorale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vijand

A

ennemi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

beurs

A

bourse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

afmeting, omvang, dimensie

A

dimension

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

uitvouwen, uitrollen, aanwenden, inzetten

A

déployer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

dialoog

A

dialogue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
thema
thème
26
(door)rijden, circuleren, rondgaan
circuler
27
woordvoerder
porte-parole
28
presentatie, voorstelling
présentation
29
bos, woud
forêt
30
werktuig
outil
31
vacature
vacance
32
voldoende, genoeg
suffisamment
33
vakantie
des vacances
34
uitdaging
défi
35
een uitdaging aangaan
relever un défi
36
het hoofd bieden aan
faire front à
37
naar het front vertrekken
partir au front
38
(op)hangen, opschorten, schorsen
suspendre
39
kalm, rustig, stil
calme
40
berg
montagne
41
streng
sévère
42
blijkbaar, schijnbaar
apparemment
43
voorzitterschap, presidentschap
présidence
44
winkel, magazijn, opslagplaats
magasin
45
een warenhuis
un grand magasin
46
commissaris
commissaire
47
schrijver
écrivain
48
monetair, munt-
monétaire
49
werk
ouvrage
50
reputatie, (goed/slechte) naam
réputation
51
kabinet, praktijk, kantoor, ministerraad
cabinet
52
spreiding, afstand, afwijking, verschil
écart
53
hond
chien
54
bewaking, toezicht
surveillance
55
onder bewaking
sous surveillance
56
onmisbaar, strikt noodzakelijk
indispensable
57
gesprek, conversatie
conversation
58
oppervlak(te)
surface
59
gelukwensen, feliciteren
féliciter
60
zeker, ongetwijfeld, veilig
sûrement
61
bom
bombe
62
efficiëntie, doeltreffendheid
efficacité
63
euro
euro
64
fase, stadium
phase
65
10 euro
dix euros
66
verwarring, wanorde, vaagheid, onduidelijkheid
confusion
67
precisie, nauwkeurigheid, duidelijkheid
précision
68
competentie, vaardigheid, bevoegdheid
compétence
69
balans, overzicht, eindresultaat
bilan
70
immens, onzakelijk, groot, enorm
immense
71
massaal, op grote schaal, massief, compact
massif, massive
72
val
chute
73
constant, onveranderlijk, voortduren, standvastig
constant, constante
74
gezond
sain, saine
75
gezond en wel, ongedeerd
sain et sauf
76
integreren, invoegen (in een geheel)
intégrer
77
toegelaten worden
intégrer à
78
opgenomen worden
s'intégrer à
79
lucht-, luchtvaart-
aérien, aérienne
80
per vliegtuig
par voie aérienne
81
in strijd (met), tegengesteld (aan), in tegenstelling (tot)
contrairement
82
steen
pierre
83
socialistisch
socialiste
84
een socialist
un socialiste
85
hard, krachtig, sterk
fortement
86
regelmatig, regulier
régulier, régulière
87
doos
boîte
88
financieren, bekostigen
financer
89
theorie
théorie
90
hotel
hôtel
91
ontkennen, loochenen, niet erkennen, betwisten
nier
92
fenomeen, verschijnsel
phénomène
93
daar, daarginds
là-bas
94
verwonderen, verbazen
étonner
95
zicht over iets verwonderen
s'étonner de quelque chose
96
totaliteit, totaal, geheel
totalité
97
lot
sort
98
toegang hebben (to), inwilligen, toestaan, bereiken
accéder (à)
99
kerk
église
100
recupereren, op krachten komen, terugwinnen, terugkrijgen, terughalen
récupérer
101
uitrusten (met), voorzien (van)
doter (de)
102
bijdrage
contribution
103
diepte
profondeur
104
uitzenden, uitsturen, uitdrukken, uiten
émettre
105
test
test
106
vicepresident
vice-président
107
vangst, visvangst
pêche
108
ontdekking
découverte
109
potentieel, mogelijk
potentiel, potentielle
110
landbouw-
agricole
111
intellectueel
intellectuel, intellectuelle
112
benzine, essentie, wezen, extract
essence
113
hellen, scheef hangen, neigen tot, overhellen
pencher
114
artiest, kunstenaar
artiste
115
hoek
coin
116
spanning
tension
117
gift, schenking, gave, talent
don