Voc Courant 12 Flashcards
(120 cards)
1
Q
te werk gaan
A
procéder
2
Q
overgaan tot
A
procéder à
3
Q
gewicht
A
poids
4
Q
hier is/zijn, ziehier
A
voici
5
Q
verwerven
A
acquérir
6
Q
minste, minder, gering
A
moindre
7
Q
geschikt zijn, passen
A
convenir
8
Q
het eens worden over
A
convenir de
9
Q
zoals overeengekomen
A
comme convenu
10
Q
logisch
A
logique
11
Q
de logica
A
la logique
12
Q
onderzoeken, nagaan, bekijken, ondervragen, opnemen, gadeslaan
A
examiner
13
Q
zorg
A
soin
14
Q
meten
A
mesurer
15
Q
behandeling
A
traitement
16
Q
donderdag
A
jeudi
17
Q
betrekken, inhouden, met zich meebrengen
A
impliquer
18
Q
wetenschap
A
science
19
Q
individu
A
individu
20
Q
gegeven
A
donnée
21
Q
half
A
demi, demie
22
Q
bestrijden
A
combattre
23
Q
gewelddadig, hevig
A
violent, violente
24
Q
bevatten, bestaan uit
A
comporter
25
zich gedragen
se comporter
26
volgend
suivant, suivante
27
verdienen
mériter
28
respect verdienen
mériter du respect
29
(ont)lenen
emprunter
30
geweten, bewustzijn
conscience
31
vertalen
traduire
32
bloed
sang
33
duizendtal
millier
34
meenemen
emporter
35
initiatief
initiative
36
nucleair, kern-
nucléaire
37
industrieel
industriel, industrielle
38
levendig, hevig
vif, vive
39
exact, precies
exact, exacte
40
uitzondering
exception
41
met uitzondering van
à l'exception de
42
verdubbelen, inhalen
doubler
43
februari
février
44
wijze, manier
mode
45
de mode
la mode
46
teder, zacht
tendre
47
muziek
musique
48
beheer, management
gestion
49
eer
honneur
50
spannen, uitstrekken
tendre
51
eerbetoon, hulde
les honneurs
52
wijd, ruim, uitgestrekt, uitgebreid, veelomvattend
vaste
53
oproepen, voor de geest halen, vermelden, ter sprake brengen
évoquer
54
functioneren, werken
fonctionner
55
etappe
étape
56
fysiek
physique
57
het uiterlijk
le physique
58
de fysica
la physique
59
beschuldigen
accuser
60
perfect
parfaitement
61
methode, werkwijze
méthode
62
leraar, professor, prof
professeur
63
ten opzichte van, tegenover
envers
64
verdelen, uitdelen, bezorgen, leveren
distribuer
65
bestaan
existence
66
beweren
prétendre
67
aanspraak maken op
prétendre à
68
globaal
global, globale
69
schade
dommage
70
het is jammer dat
il est dommage que
71
krediet
crédit
72
neiging, trend, tendens, stroming, richting
tendance
73
keten, ketting
chaîne
74
een tv-zender
une chaîne de télévision
75
betrekking hebbend op, met betrekking tot, relatief
relatif, relative
76
aantekening, notitie, nota, punt, score, cijfer
note
77
voorbehoud, gereserveerdheid, voorraad, reserve
réserve
78
maximaal
maximum
79
motor, drijvende kracht
moteur
80
de zoekmachine
le moteur de recherche
81
versie
version
82
reglement, betaling
règlement
83
koppel
couple
84
woensdag
mercredi
85
regionaal
régional, régionale
86
zoniet, anders
sinon
87
ondernemen, opstarten, beginnen
entreprendre
88
hierna, verder dan, voorbij
au-delà
89
uitstrekken, uitspreiden, uitbreiden
étendre
90
uitgang
sortie
91
diep
profond, profonde
92
beschrijven, omschrijven
décrire
93
enz.
etc.
94
recent, kortgeleden
récent, récente
95
televisie
télévision
96
pensioen, retraite, afzondering
retraite
97
met pensioen gaan
prendre sa retraite
98
kunst
art
99
grens
frontière
100
gelijk
égal, égale
101
belofte
promesse
102
onderhouden
entretenir
103
wonen
habiter
104
wijk
quartier
105
advocaat
avocat
106
onthalen, ontvangen
accueillir
107
bevrijden, ontheffen
libérer
108
levend, levendig
vivant, vivante
109
universiteit
université
110
lach
rire
111
lachen
rire
112
gemakkelijk
facilement
113
vrees
crainte
114
begaan
commettre
115
precies, met precisie, exact
précisément
116
steun, hulp, bijstand
soutien
117
urgentie, hoogdringendheid, dringende noodzaak
urgence
118
sleutel
clé
119
spoedafdeling
les urgences
120
dringend
d'urgence
