Voc Courant 3 Flashcards
(123 cards)
1
Q
leven, wonen
A
vivre
2
Q
lang
A
long, longue
3
Q
dienst, bediening
A
service
4
Q
minister
A
ministre
5
Q
gezicht, aangezicht
A
face
6
Q
bij
A
chez
7
Q
je
A
te
8
Q
omgaan met, het hoofd bieden aan
A
faire face à
9
Q
oog in oog staan met iemand
A
se trouver face à face avec quelqu’un
10
Q
tegenover, met uitzicht op
A
face à
11
Q
terugroepen, terugbellen, herinneren
A
rappeler
12
Q
voorstellen, presenteren
A
présenter
13
Q
aanvaarden
A
accepter
14
Q
handelen
A
agir
15
Q
simpel, eenvoudig
A
simple
16
Q
verschillende, meerdere
A
plusieurs
17
Q
uw, jullie
A
votre, vos
18
Q
belangrijk
A
important, importante
19
Q
aanwezig
A
présent, présente
20
Q
beter
A
mieux
21
Q
zetten, stellen
A
poser
22
Q
spelen
A
jouer
23
Q
woord
A
mot
24
Q
herkennen, erkennen
A
reconnaître
25
kracht
force
26
situatie, toestand
situation
27
aanbieden
offrir
28
dicht bij
près de
29
kiezen
choisir
30
nationaal
national, nationale
31
plan, voornemen, project
projet
32
noch
ni
33
daarna
puis
34
aanraken, treffen, ontroeren
toucher
35
trein
train
36
vandaag
aujourd'hui
37
hoe
comment
38
vooral
surtout
39
mensen
gens
40
eigen, schoon, net
propre
41
gratis, gunst, vergeving
grâce
42
idee
idée
43
volgens
selon
44
gebied, regio
région
45
houden van
aimer
46
betekenis, richting
sens
47
terugvinden, terugzien
retrouver
48
week
semaine
49
ook, gelijk
également
50
hier
ci
51
manier, wijze
façon
52
aantal
nombre
53
verliezen
perdre
54
Frans
français, française
55
uitleggen
expliquer
56
vier
quatre
57
rekening, account
compte
58
beschouwen
considérer
59
wanneer
lorsque
60
openen
ouvrir
61
winnen
gagner
62
voorbeeld
exemple
63
stad
ville
64
economisch
économique
65
maat, maatregel
mesure
66
geschiedenis, verhaal
histoire
67
hoog
haut, haute
68
daarna
ensuite
69
oorlog
guerre
70
wet
loi
71
president, voorzitter
président
72
bestaan
exister
73
zeker
sûr, sûre
74
weigeren
refuser
75
eerder, liever, nogal
plutôt
76
slecht
mauvais, mauvaise
76
bureau, kantoor
bureau
77
wat betreft
quant à
78
dood
mort
79
slecht
mal
80
lezen
lire
81
slagen
réussir
82
markt
marché
83
voorwaarde
condition
84
internationaal
international, internationale
85
veranderen
changer
86
ja
oui
87
publiek, openbaar
public, publique
88
menselijk
humain, humaine
89
vaak
souvent
90
vijf
cinq
91
systeem
système
92
werken
travailler
93
spel
jeu
94
waar, echt, werkelijk
vrai, vraie
95
vertegenwoordigen
représenter
96
mevrouw
madame
97
maatschappij, gemeenschap
société
98
moeilijk
difficile
99
wat
quoi
100
bedrijf
entreprise
101
slag, stoot
coup
102
goud
or
103
een gouden juweel
un bijou en or
104
een handje toesteken
donner un coup de main
105
waarover gaat het?
de quoi s'agit-il?
106
tot uw dienst, zonder dank
il n'y a pas de quoi
107
een gezelschapsspel
un jeu de société
108
erin slagen om iets te doen
réussir à
109
dood
mort, morte
110
natuurlijk
bien sûr
111
in zekere mate
dans une certaine mesure
112
in staat zijn om
être en mesure de
113
met twee zijn
être à deux
114
een inwoner van Frankrijk
un Français
115
een aantal van
un nombre de
116
een groot aantal, veel
bon nombre de
117
deze hier
celui-ci
118
die daar
celui-là
119
dankzij
grâce à
120
bezig zijn met
être en train de
121
door te
à force de
122
een vraag stellen
poser une question
