Voc Courant 5 Flashcards
(118 cards)
1
Q
voorwerp, object
A
objet
2
Q
enig, uitzonderlijk, uniek
A
unique
3
Q
wensen
A
souhaiter
4
Q
iemand succes wensen
A
souhaiter bonne chance à quelqu’un
5
Q
om te
A
afin
6
Q
moeite, verdriet, straf
A
peine
7
Q
nauwelijks
A
à peine
8
Q
de moeite waard zijn
A
valoir la peine
9
Q
ondanks
A
malgré
10
Q
periode
A
période
11
Q
verbinden, in dienst nemen
A
engager
12
Q
zich verbinden tot/om
A
s’engager à
13
Q
verwezenlijken, tot stand brengen, waarmaken
A
réaliser
14
Q
beseffen
A
se réaliser
15
Q
soms
A
parfois
16
Q
tijdens
A
lors de
17
Q
ernstig
A
sérieux, sérieuse
18
Q
de ernst
A
le sérieux
19
Q
helpen
A
aider
20
Q
stem
A
voix
21
Q
beëindigen
A
terminer
22
Q
basis
A
base
23
Q
aan de grondslag liggen van
A
être à la base de
24
Q
op basis van
A
sur la base de
25
elementair
de base
26
hopen
espérer
27
hand
main
28
dik, groot, ruw, ruim
gros, grosse
29
stoppen
arrêter
30
terugkeer
retour
31
klaar
prêt, prête
32
gelegenheid
occasion
33
afgevaardigde, parlementslid, vertegenwoordiger
député
34
bekijken
regarder
35
de meeste(n)
plupart
36
tweede
deuxième
37
resultaat, uitkomst
résultat
38
beluisteren
écouter
39
aarde, grond
terre
40
naar de radio luisteren
écouter la radio
41
op de grond
par terre
42
waard zijn
valoir
43
het is beter om
il vaut mieux
44
dollar
dollar
45
inwendig, binnenlands, innerlijk
intérieur
46
pagina
page
47
vertrouwen
confiance
48
keuze
choix
49
voorzien, verwachten
prévoir
50
geluk, kans
chance
51
in het bijzonder
notamment
52
type, model, soort
type
53
doel
but
54
ochtend
matin
55
ernstig, erg, plechtig
grave
56
het aangrijpen, het stopcontact
prise
57
Europees
européen, européenne
58
studie
étude
59
principe
principe
60
vervangen
remplacer
61
vooruitgaan
avancer
62
zes
six
63
nodig, noodzakelijk
nécessaire
64
activiteit
activité
65
waarde
valeur
66
markeren, aanduiden
marquer
67
volledig, totaal
entier, entière
68
antwoord
réponse
69
hulp
aide
70
belangrijkste
principal, principale
71
oprichten, verhogen, opvoeden
élever
72
toch, nochtans
pourtant
73
commissie
commision
74
ophouden, stoppen
cesser
75
achtervolgen, vervolgen, doorgaan met
poursuivre
76
behouden, in stand houden, handhaven
maintenir
77
tijdperk
époque
78
destijds
à l'époque
79
uitdrukken
exprimer
80
vriend
ami
81
laag
bas, basse
82
onderaan
en bas de
83
opleggen
imposer
84
helft
moitié
85
toekomst
avenir
86
in de toekomst
à l'avenir
87
geld/zilver
argent
88
inzet of inleg van een spel
mise
89
oog
oeil
90
ogen
des yeux
91
water
eau
92
behalve
sauf
93
school
école
94
veiligheid
sécurité
95
milieu, midden
milieu
96
brief
lettre
97
bijna
presque
98
aandacht
attention
99
de aandacht trekken
attirer l'attention
100
kader
cadre
101
toekomst
futur
102
beweging
mouvement
103
vormen
former
104
rijden, besturen
conduire
105
regel
règle
106
post, plaats, functie, dienst
poste
107
de functie betrekken van
occuper le poste de
108
vraag, eis, wens
demande
109
centrum
centre
110
daad
acte
111
verdwijnen
disparaître
112
ontnemen, beroven, ontzeggen
priver
113
vormen, betekenen, zijn
constituer
114
akkoord
accord
115
miljard
milliard
116
verbinden, linken
lier
117
verplichten
obliger
118
vrezen
craindre
