Voc Courant 8-9-10 Flashcards

(359 cards)

1
Q

organiseren

A

organiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bezitten

A

posséder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

materieel

A

matériel, matérielle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

materiaal

A

un matériel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

honderd

A

cent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vaststellen, constateren

A

constater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitspreken

A

prononcer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

teken

A

signe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wit

A

blanc, blanche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

origine, oorsprong

A

origine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verkopen

A

vendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

snel

A

vite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

taal, tong

A

langue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevaarlijk

A

dangereux, dangereuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verplaatsen, verzetten

A

déplacer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een afspraak verzetten

A

déplacer un rendez-vous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zich verplaatsen

A

se déplacer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

belang

A

importance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

volstaan

A

suffire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hoop

A

espoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

meer

A

davantage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

grijpen

A

saisir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

energie

A

énergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

netwerk

A

réseau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
sterven
mourir
26
zwak
faible
27
gebruiken, tewerkstellen
employer
28
mogelijkheid
possibilité
29
speciaal
spécial, spéciale
30
vergezellen
accompagner
31
op dit ogenblik, tegenwoordig
actuellement
32
unie, verbond, vereniging, samenvoeging
union
33
veronderstellen
supposer
34
verschaffen, leveren
fournir
35
dit
ceci
36
eisen
exiger
37
tussenkomen
intervenir
38
zoon
fils
39
in orde, goed, oké
d'accord
40
het eens zijn met
être d'accord avec
41
discussiëren, praten, tegenspreken
discuter
42
verschil
différence
43
beschermen
protéger
44
verlaten
abandonner
45
mening, bericht
avis
46
volgens mij
à mon avis
47
verslaan
battre
48
vechten, strijden
se battre
49
slechter
pire
50
het slechtste
le pire
51
richten, adresseren
adresser
52
richten tot
adresser à
53
zich richten tot
s'adresser à
54
verduidelijken
préciser
55
tussenkomst, interventie, ingreep
intervention
56
aantrekken
attirer
57
de aandacht trekken
attirer l'attention
58
blijven
demeurer
59
cijfer
chiffre
60
de omzet
le chiffre d'affaires
61
besteden
consacrer
62
wijden aan, besteden
consacrer à
63
zich wijden aan
se consacrer à
64
invullen
remplir
65
verschillend, verscheiden
divers
66
toepassen
appliquer
67
slaan, kloppen
frapper
68
schrik
peur
69
bang zijn van iets, van iemand
avoir peur de quelque chose, de quelqu'un
70
parlement
parlement
71
sluiten
fermer
72
dwingen
forcer
73
strijd
lutte
74
natuurlijk
naturel, naturelle
75
lucht, voorkomen, melodie
air
76
eruitzien
avoir l'air
77
auteur, schrijver
auteur
78
operatie, ingreep, verrichting, handeling
opération
79
gelukkig
heureux, heureuse
80
crisis
crise
81
een woedeaanval krijgen
piquer une crise
82
nummer
numéro
83
oplossen
résoudre
84
publiceren
publier
85
ogenblik
instant
86
evenwel, nochtans
toutefois
87
duwen, aanzetten
pousser
88
iemand aanzetten om iets te doen
pousser quelqu'un à faire quelque chose
89
iemand
quelqu'un
90
redevoering, toespraak, voordracht, speech
discours
91
bank
banque
92
compagnie, gezelschap, maatschappij
compagnie
93
een luchtvaartmaatschappij
une compagnie aérienne
94
rusten, berusten, tot rust brengen
reposer
95
rusten op
reposer sur
96
rusten
se reposer
97
opinie, mening
opinion
98
klas, les, klasse
classe
99
bijzonder, in het bijzonder
particulièrement
100
gemeenschappelijk, overeenkomstig, publiek, openbaar
commun, commune
101
tevredenstellen, bevredigen, voldoening geven, tevreden stellen
satisfaire
102
een verplichting nakomen
satisfaire à une obligation
103
iemand tevredenstellen
satisfaire quelqu'un
104
intentie, voornemen
intention
105
de intentie hebben om iets te doen
avoir l'intention de faire quelque chose
106
gezag, autoriteit
autorité
107
de gezagdragers, de overheid
les autorités
108
Engels
anglais, anglaise
109
een inwoner van Engeland
un Anglais, une Anglaise
110
uitwisseling
échange
111
vuur
feu
112
nieuw
neuf, neuve
113
observeren, waarnemen
observer
114
capaciteit, vermogen
capacité
115
de capaciteit hebben om iets te doen
avoir la capacité de faire quelque chose
116
aanwijzen, aanduiden
désigner
117
afhangen
dépendre
118
afhangen van iets of iemand
dépendre de quelque chose ou de quelqu'un
119
boodschap
message
120
bouwen
construire
121
scène, toneel
scène
122
gedurende
durant
123
geheim
secret, secrète
124
een geheim
un secret
125
plezier, genoegen
plaisir
126
iemand een plezier doen
faire plaisir à quelqu'un
127
dossier
dossier
128
voorstel
proposition
129
op voorstel van
à proposition de
130
hoeveel
combien
131
slecht, niets, nietig, waardeloos, geen enkele
nul, nulle
132
afwezigheid
absence
133
dierbaar, geliefd, duur
cher, chère
134
behagen, bevallen, aanstaan
plaire
135
achter
derrière
136
kennis
connaissance
137
onmiddellijk
immédiatement
138
inkom, ingang
entrée
139
ondertekenen
signer
140
onthullen, openbaren, kenbaar maken
révéler
141
snijden, knippen, afbreken
couper
142
zaal
salle
143
stuk, kamer, plaats in een huis
pièce
144
ploeg, team
équipe
145
bevinden, situeren
situer
146
zich bevinden
se situer
147
onderstrepen, onderlijnen
souligner
148
bron
source
149
respect, eerbied
respect
150
misdaad
crime
151
vorige
précédent, précédente
152
installeren, plaatsen, inrichten, vestigen
installer
153
gemakkelijk
facile, facile
154
vermeerderen, verhogen, toenemen, stijgen
augmenter
155
bijeenbrengen, verenigen
réunir
156
vergaderen, samenkomen
se réunir
157
indruk, impressie, drukwerk, het afdrukken, afdruk
impression
158
oktober
octobre
159
dokter, arts
médecin
160
federaal, bonds-
fédéral, fédérale
161
politie, verzekeringspolis
police
162
kost
coût
163
vorming, opleiding, formatie
formation
164
contract, overeenkomst, verdrag
contrat
165
normaal
normal, normale
166
houding, attitude
attitude
167
fout
faute
168
reeks, serie
série
169
opheffen, opsteken
lever
170
bij gebrek aan
faute de
171
opstaan
se lever
172
verwant, dichtbij
proche
173
dichtbij
proche de
174
mijn bloedverwanten, mijn naasten
mes proches
175
direct, rechtstreeks
direct, directe
176
zich verbeelden, zich voorstellen
imaginer
177
voorkomen, vermeld staan
figurer
178
praktisch
pratique
179
uiteindelijk, tenslotte
finalement
180
Duits
alleman, allemande
181
druk
pression
182
toegang
accès
183
veld
champ
184
film
film
185
last
charge
186
overwegen
envisager
187
gemeente
commune
188
hulpbron
ressource
189
oprichten, omhoog gaan, naar boven gaan, stijgen, naar boven brengen
monter
190
beloven
promettre
191
motie
motion
192
concentreren
concentrer
193
exact, precies
exactement
194
zich concentreren
se concentrer
195
een inwoner van Duitslands
un Allemand, une Allemande
196
vormen, samenstellen, componeren
composer
197
weg
chemin
198
zone, gebied
zone
199
provincie
province
200
verkiezing
élection
201
gebruik
usage
202
conflict
conflit
203
gebruik maken van
faire usage de
204
buiten
hors
205
enquête, vragenlijst, verhoor, navraag
enquête
206
terrein, stuk grond, veld
terrain
207
maart
mars
208
zo (vee)l, zo (erg)
tellement
209
ruimte
espace
210
morgen
demain
211
gisteren
hier
212
toevertrouwen
confier
213
opzicht, aanzien, respect
égard
214
ten aanzien van, ten opzichte van
à l'égard de
215
in alle opzichten
à tous les égards
216
superieur, hoogwaardig, hoger, bovenste
supérieur, supérieure
217
acht
huit
218
veroordelen
condamner
219
kapitaal, hoofd-, voornaamste
capital, capitale
220
band, relatie, link
lien
221
wagen, auto
voiture
222
discussie, gesprek
discussion
223
beperken, begrenzen
limiter
224
verantwoorden
limiter
225
verantwoorden
justifier
226
agent, vertegenwoordiger
agent
227
gevoel
sentiment
228
taak
tâche
229
rechtstreeks
directement
230
euh
euh
231
vertellen
raconter
232
december
décembre
233
ontwikkelen
développer
234
eervol
honorable
235
contact
contact
236
besluiten, afsluiten
conclure
237
fruit
fruit
238
open, ontvankelijk
ouvert, ouverte
239
investering
investissement
240
aandringen
insister
241
aandringen op iets
insister sur quelque chose
242
voordeel
avantage
243
bewaker, wacht
garde
244
bewaking
la garde
245
historisch, geschiedenis, echt gebeurd
historique
246
waarschijnlijk
probablement
247
reis
voyage
248
zeven
sept
249
wandeling, trede
marche
250
waarheid
vérité
251
commercieel, zakelijk
commercial, commerciale
252
handelsbetrekkingen
des relations commerciales
253
kritiek
critique
254
de criticus
le/la critique
255
ministerie
ministère
256
laten zakken, dalen
baisser
257
bedrag
somme
258
cultuur
culture
259
verbergen
cacher
260
uitlenen
prêter
261
definiëren
définir
262
klant
client
263
tonen, blootstellen
exposer
264
vooruitgang
progrès
265
secretaris, secretaresse
secrétaire
266
zee
mer
267
meebrengen, terugbrengen
rapporter
268
ondersteunen, duwen, drukken
appuyer
269
steunen op
appuyer sur
270
lijst
liste
271
thuiskomen, terugkeren
rentrer
272
geheugen
mémoire
273
verhandeling, scriptie
un mémoire
274
karakter, persoonlijkheid
caractère
275
vernielen, verwoesten
détruire
276
burger
civil
277
burgeroorlog
la guerre civile
278
noodzaak
nécessité
279
juni
juin
280
gevaar
danger
281
ingewikkeld, gecompliceerd, complex
complexe
282
handel
commerce
283
vervoer
transport
284
afwachting, verwachting
attente
285
wachtkamer
une salle d'attente
286
instituut
institution
287
verdediging
défense
288
januari
janvier
289
ontsnappen, ontgaan
échapper
290
onderhandeling
négociation
291
eerlijk, rechtuit
franc, franche
292
mei
mai
293
september
septembre
294
milieu, omgeving
environnement
295
scheiden
séparer
296
scheiden, uit elkaar gaan,
se séparer, divorcer
297
reactie
réaction
298
schikking, opstelling
disposition
299
positief
positif, positive
300
wetenschappelijk
scientifique
301
een wetenschapper
un scientifique
302
papier
papier
303
uitdrukking
expression
304
bescherming
protection
305
onafhankelijk
indépendant
306
kaart
carte
307
vereniging
association
308
regelen, betalen
régler
309
model
modèle
310
bevelen, bestellen
commander
311
bestuderen
étudier
312
bepalen
déterminer
313
budget, begroting
budget
314
stichten, oprichten
fonder
315
structuur
structure
316
compleet, vol, volledig
complet, complète
317
beoefenen, uitoefenen
exercer
318
liefde
amour
319
blijk geven van; betogen
manifester
320
bedreigen
menacer
321
aanraden
conseiller
322
een raadgever, adviseur
un conseiller
323
vergadering, bijeenkomst
réunion
324
weerstand, oppositie, tegenstelling
opposition
325
ziekte
maladie
326
behalve, naast
outre
327
bovendien
en outre
328
terwijl
tandis que
329
bouw, gebouw, constructie
construction
330
bende, groep, strook, reep
bande
331
signaal, sein
signal
332
naburig
voisin, voisine
333
een buurman
un voisin
334
een buurvrouw
une voisine
335
een hervorming
réforme
336
verwerpen
rejeter
337
november
novembre
338
kapitaal, fonds
fonds
339
gelden, fondsen
fonds
340
kosten
coûter
341
hervatting, heropleving, overname
reprise
342
herhaaldelijk
à plusieurs reprises
343
pers
presse
344
rood
rouge
345
meerderheid
majorité
346
toelaten, toestaan
autoriser
347
uitvoeren
effectuer
348
rand, boord
bord
349
centraal
central, centrale
350
procedure
procédure
351
gunst
faveur
352
opvoeding
éducation
353
officieel
officiel, officielle
354
ter gunste van
en faveur de
355
document
document
356
aspect
aspect
357
het uiterlijk
l'aspect physique
358
terugkeren, omdraaien, terugzenden
retourner
359
professioneel, beroeps-
professionnelle