Voc Courant 19 Flashcards
(123 cards)
1
Q
gelijkmatig, effen, gelijkvormig, uniform
A
uniforme
2
Q
een uniform
A
un uniforme
3
Q
trouw
A
fidèle
4
Q
trouw zijn aan
A
être fidèle à
5
Q
staking
A
grève
6
Q
aankoop
A
achat
7
Q
vermelden
A
mentionner
8
Q
uitvoering, executie
A
exécution
9
Q
onderscheiden
A
distinguer
10
Q
ontginnen, uitbaten, uitbuiten
A
exploiter
11
Q
administratief
A
administratif, administrative
12
Q
effectief, eigenlijk, feitelijk
A
effectif, effective
13
Q
het personeelsbestand
A
les effectifs
14
Q
gemeenschap-, communautair
A
communautaire
15
Q
individueel
A
individuel, indivuduelle
16
Q
vergemakkelijken, gemakkelijker maken, mogelijk maken
A
faciliter
17
Q
origineel, oorspronkelijk
A
original, originale
18
Q
verrassing
A
surprise
19
Q
waken
A
veiller
20
Q
zorgen voor
A
veiller à
21
Q
waken over
A
veiller sur
22
Q
schuld
A
dette
23
Q
hoofdstad, hoofdletter
A
capitale
24
Q
behoud
A
maintien
25
zingen
chanter
26
uitkering, internaat, pension
pension
27
een pensioenuitkering
une pension de retraite
28
tijdschrift
revue
29
afsluiten, dichten
clore
30
sneeuw
neige
31
figuur, gezicht
figure
32
massa, hoop
masse
33
in groten getale
en masse
34
lichtgeraakt, in staat om, vatbaar
susceptible
35
smal, nauw, bekrompen
étroit, étroite
36
smaak
goût
37
presentatie, voorstelling
présentation
38
regeren, heersen
régner
39
ramp, catastrofe
catastrophe
40
duidelijk uitkomen
ressortir
41
het blijkt dat
il ressort que
42
blijken uit
ressortir de
43
uitbuiting, uitbating, ontginning, bedrijf
exploitation
44
een landbouwbedrijf
une exploitation agricole
45
betoging, demonstratie, evenement, uiting
manifestation
46
slapen
dormir
47
bed
lit
48
mond, opening
bouche
49
verontschuldiging, excuus, uitvlucht, smoesje
excuse
50
vorige dag, dag voordien, vooravond, (het) waken
veille
51
tevreden
content, contente
52
geruststellen
rassurer
53
verdrietig, droevig
triste
54
Latijns
latin, latine
55
Latijn
le latin
56
klassiek
classique
57
verbond, bondgenootschap, alliantie, huwelijk, trouwring
alliance
58
bezorgdheid, bekommernis
préoccupation
59
spoor
trace
60
woning, verblijf, logement
logement
61
taal, taalgebruik
langage
62
(aan)klacht
plainte
63
warm
chaud, chaude
64
warm houden
tenir au chaud
65
verzwijgen
taire
66
zwijgen
se taire
67
emotie, ontroering
émotion
68
juridisch, gerechtelijk, rechterlijk
judiciaire
69
vooruitgaan, vorderen
progresser
70
hulp
secours
71
Help!
Au secours!
72
confronteren, tegenover elkaar stellen, vergelijken
confronter
73
strikt, streng
strict, stricte
74
club
club
75
arbeidskracht, (hand)arbeider
ouvrier
76
leed, het lijden
souffrance
77
waarneming, opmerking, aanmerking
observation
78
herstellen
rétablir
79
genezen, beter worden
se rétablir
80
(flat)gebouw
immeuble
81
passie, hartstocht
passion
82
breuk
rupture
83
contactbreuk
rupture de contrat
84
niet op voorraad
en rupture de stock
85
kantoor, bureau, dienst
office
86
toeristische dienst
un office de tourisme
87
ingewikkeld maken, compliceren, bemoeilijken
compliquer
88
op zich nemen, bewust accepteren
assumer
89
gedeeltelijk
partiel, partielle
90
deeltijds
à temps partiel
91
ondervinden, voelen, ervaren, op de proef stellen
éprouver
92
afspraak
rendez-vous
93
op afspraak
sur rendez-vous
94
argument, bewijs(grond)
argument
95
planeet, hemellichaam
planète
96
burgemeester
maire
97
teer, fijngevoelig, netelig, benard, delicaat
délicat, délicate
98
aanslag
attentat
99
drinken
boire
100
rijkdom
richesse
101
kassa, kist
caisse
102
toeval
hasard
103
per toeval
par hasard
104
held
héros
105
oor
oreille
106
voorval, incident
incident
107
café, bar, koffie
café
108
aankondiging, advertentie
annonce
109
regelmatig
régulièrement
110
brug
pont
111
kunnen stikken, barsten
foutre
112
opmerken
apercevoir
113
weerspiegelen, reflecteren
refléter
114
bewegen
bouger
115
menigte, massa
foule
116
christelijk
chrétien, chrétienne
117
een christen
un chrétien, une chrétienne
118
afzonderen, isoleren
isoler
119
norm, regel
norme
120
gelijkheid
égalité
121
kleding, outfit, houding, gedrag, manieren
tenue
122
animeren, opwekken
animer
123
staken
faire (la) grève
