W4 Flashcards

(44 cards)

1
Q

Habituatie voor het bestuderen of kinderen herinneren:

A

leren om niet te reageren op een herhalende stimulus (gewenning). Zelfs foetusen habitueren aan bepaalde stimuli zoals stemmen. Geheugen is nodig om te kunnen wennen aan iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Operante conditionering techniek als geheugentest voor babys van Carolyn Rovee-Collier:

A

Wanneer een strik wordt vastgemaakt aan het been van het babytje realiseert het erg snel dat positieve bekrachtiging van een geluidje komt wanneer het been beweegt.

Als test doen ze het na een aantal uur weer aan het been om te kijken of het kind weer gaat trappen. Het kind doet dit inderdaad.

  • Impliciet / Procedureel geheugen
  • Wanneer cues onvoldoende zijn moeite met recall.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Object search (A-not-B, specifiek) voor geheugen baby:

A

<8 maand oude kinderen struggelen hiermee.

8-maand oude kinderen kunnen dit wel goed.

Kinderen van 5-6 maanden oud kunnen het ook door te kijken, maar niet de complexere actie van grijpen beïnvloeden.

twee identieke stukken stof waaronder een object wordt geplaatst. Na herhalingen van A plaatst onderzoeker het onder B, wat kinderen verwart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Deferred Imitation:

A

bewijs voor geheugen baby:

jonge baby’s kunnen imiteren op een bepaalde manier, namelijk deferred imitation.
Dit is een vorm waarbij imitatie na een korte pauze optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Deferred imitation prestatie op leeftijd 9mnd correleert met productive taalvaardigheid op leeftijd 16md, wat betekent …

A

Dat er connecties zijn tussen vroege en complexe geheugentaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Koppel:

a. 6 maanden oud
b. 13 maanden oud
c. 16 maanden oud

  1. Simpele sequenties van acties herinneren
  2. Sequenties van acties reproduceren tot 3 maanden
  3. Sequenties van acties reproduceren tot 12 maanden
A

A – 1
B – 2
C – 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op 2 jarige leeftijd kunnen kinderen woorden gebruiken over evenementen van … geleden.

A

Maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ontwikkeling geheugen kindertijd: vier hypothesen over waarom geheugen beter wordt

A
  1. Veranderingen in basiscapaciteiten (hardware)
  2. Veranderingen in geheugenstrategieën (effectieve methoden, software)
  3. Vergroting van geheugenkennis (metacognitie) = strategieën
  4. Vergroting van wereldkennis (hoe dichterbij bekende informatie komt hoe makkelijker te herinneren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is er een verschil in opslagruimte en zintuigelijk geheugen van geheugen in kinderen?

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Veranderingen in basiscapaciteiten van geheugen kind:

A

Maturatie van breinstructuren leidt tot beter geheugen.

  1. Encoding: PFC en mediale temporaalkwab groei.
  2. Consolidatie: hippocampus en mediale temporaalkwab groei.
  3. Myelinisatie: versnelling van denkprocessen maakt ruimte geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Breinstructuur veranderingen voor geheugen op gebied van encoding, consodlidatie en myelinisatie.

A
  1. Encoding: PFC en mediale temporaalkwab groei.
  2. Consolidatie: hippocampus en mediale temporaalkwab groei.
  3. Myelinisatie: versnelling van denkprocessen maakt ruimte geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Veranderingen in geheugenstrategieën:

A
  1. 4 jaar of jonger: weinig flexibiliteit tussen ineff./effectieve strategieën. Perseveratieve fouten: eerder succesvolle strategie blijven gebruiken als die nu onsuccesvol is.
  2. 4-5 jaar: flexibel wisselen tussen ineff./effectieve strategieën. Irrelevante informatie negeren voor relevante.
  3. 6 jaar: chunking
  4. 7-10 jaar: repetitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Elaboratie:

A

geheugenstrategie waarbij je betekenisvolle links creëert tussen objecten die je dient te herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mediation deficiency:

A

zeldzaam onvermogen van kinderen om geheugenstrategieën toe te passen. Ze lijken het concept van de strategie niet te begrijpen .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Production deficiency:

A

wanneer geheugenstrategieën die aangeleerd worden gebruikt worden, maar zelf geen bedenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Utilization deficiency:

A

wanneer geheugenstrategieën spontaan bedacht kunnen worden maar performance niet verbeterd wordt hierdoor. Treedt mogelijk op omdat het cognitief vereisend is en dus andere aspecten van de taak genegeerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Repetitie, organisatie en elaboratie zijn … strategieën
1. Encoding
2. Retrieval

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Metacognitie:

A

kennis over je geest en cognitieve capaciteiten.

19
Q

Metamemory:

A

aspect van Metacognitie. kennis van geheugen en het monitoren/reguleren van het geheugenproces. B.v. weten wat je geheugenlimiet is, welke strategieën er zijn, welke wel/niet werken voor jou.

20
Q

Op welke leeftijd hebben kinderen een vroeg concept van metacognitie?

A

Al in de vroege jaren, bijvoorbeeld de volgende onderzoeksresultaten:
- 2 jaar: begrip dat je moet werken om te herinneren
- 3 jaar: verschil kennen tussen denken en ervaren
- 4 jaar: weten dat gedrag door opvattingen wordt gestuurd

21
Q

Heeft een verbetering van metamemory effect op geheugen in vroege jaren?

A

Ja. Grotere kans om dit te meten onder oudere kinderen of kinderen die gevraagd werden te herinneren.
- Maar: metamemory is geen garandering van goede recall. Kinderen moeten weten waarom een strategie nuttig is om effecten te ervaren.

22
Q

4 conclusies geheugenonderzoek kinderen:

A
  1. Oudere kinderen zijn sneller in informatieverwerking en kunnen meer werkgeheugen aan.
  2. Oudere kinderen gebruiken effectievere strategieën
  3. Oudere kinderen hebben een groter metamemory en begrip over wat goede strategieën zijn voor een situatie.
  4. Oudere kinderen hebben meer kennis, wat het opbouwen van geheugen verbetert.
23
Q

Autobiografisch geheugen kinderen:

A

episodisch geheugen dat al aanwezig is in jonge kinderen. Echter raken herinneringen van de vroegste jaren wel verloren op latere leeftijd.

24
Q

Verklaringen voor childhood amnesia (verlies vroege herinneringen):

A
  1. Gebrek aan werkgeheugen opslagruimte (echter, het lijkt geëncodeerd te worden)
  2. Gebrek aan taal: taal ontwikkelt pas later, dus we hebben geen taal gekoppeld aan vroege herinneringen.
  3. Niveau van socioculturele ondersteuning: kinderen van moeders die rijke gesprekken voeren/verhalen vertellen aan kind hebben sterker autobiografisch geheugen. Mogelijk effect van repetitie.
  4. Sense of self: weinig zelfconcept waardoor je dingen eerder niet zag als iets wat “jou” overkomt. Herkennen van zelf in de spiegel is een voorspeller van vermogen om over verleden te praten.
  5. Verbatim versus gist storage (Fuzzy-trace theory): kinderen slaan verbale en algemene beschrijvingen van een gebeurtenis apart op. Verbale informatie raakt verloren over lange periodes, maar de algemene beschrijving blijft langer. Mogelijk maakte ze vroeg meer verbale herinneringen aan.
  6. Neurogenese: celgeboorte in hippocampus ‘ververst’ onze geheugenopslag mogelijk.
25
Scripts (GERs; general event representations):
typische sequentie van acties gebonden aan een gebeurtenis om toekomstig gedrag te leiden in vergelijkbare settings. (vanaf 3 jaar). - Kinderen rapporteren meestal scripts ipv wat er dit specifieke geval was gebeurd. - Scripts beïnvloeden geheugen: nieuwe informatie die inconsistent is met script wordt aangepast zodat het bij het script past. Effect op Eyewitness Memory (ooggetouwen geheugen)
26
Eyewitness memory:
rapporteren van informatie die je gezien hebt.
27
Hoe verschillen adolescenten van kinderen in hun gebruik van geheugenstrategieën?
1. Nieuwe strategieën: Adolescenten leren een techniek genaamd Elaboratie en technieken zoals notities en onderstrepen. 2. Bewuste inzet: Adolescenten doen het BEWUST. 3. Selectiviteit: Adolescenten zijn selectiever in welke strategie ze inzetten. 4. Relevantie: Adolescenten zijn beter in het inzetten van geheugenstrategieën voor selectief relevante informatie zodat irrelevante informatie het werkgeheugen niet belemmert.
28
Hoe verschillen adolescenten van kidneren in hun basiscapaciteiten voor geheugen?
1. Breinmaturatie: Functionaliteit werkgeheugen vergroot (meer chunks, 2. Metamemory en kennis: blijft groeien (meisjes hoger).
29
Hoe verschillen volwassenen van adolescenten in hun geheugenstrategieën?
1. Kennis (semantisch geheugen): denken en geheugen wordt beter naarmate iemand kennis over zijn vak op doet. Efficiënter denken en geheugen.
30
4 factoren van invloed op autobiografisch geheugen:
1. Persoonlijke significantie: hoe belangrijker de gebeurtenis voor jou, hoe beter de herinnering. 2. Distinctiveness/Uniekheid: hoe specialer/aparter, hoe beter herinnering. 3. Emotionele intensiteit: emotionele gebeurtenissen betere herinnering. 4. Reminiscence Bump: meer herinneringen van tienerfase en 20s. Waarschijnlijk omdat ze dinstinctiever zijn, veel belangrijke gebeurtenissen optreden en je veel denkt in die leeftijdsgroepen. Afhankelijk van cultureel bepaalde significante gebeurtenissen zoals graduatie, uit huis, trouwen.
31
Problemen met correlatie geheugenproblemen en ouderdom:
1. Cross-sectionele studies zonderen age-effects niet af. 2. Active recall is moeilijker voor iedereen, vaak is de capaciteit er nog voor herkenning. 3. Achteruitgang pas zichtbaar rond 70 jaar 4. Niet iedereen ervaart verlies 5. Niet alle geheugentaken zijn moeilijk voor ouderen
32
Waar zijn ouderen minder/even goed in als adolescenten ivm geheugen?
Globaal: moeite met taken die cognitief veeleisend zijn, zoals taken die snelheid vereisen of nieuwe vaardigheden vereisen. Ook oninteressante taken.
33
Waarom gaat geheugen achteruit in ouderen?
1. Hardware/Capaciteit: achteruitgang van lichaam leidt tot verlies (zenuwstelsel vertraging/neurale transmissie, sensorisch verlies) 2. Stereotypen: negatief beeld leidt tot slechtere performance. 3. Strategieën: betere performance met strategieën. Intelligentere ouderen zetten dit beter in.
34
Wat is waarschijnlijk de oorzaak van werkgeheugen achteriutgang bij ouderen?
Een vertraagd zenuwstelsel
35
Contextuele invloed geheugen achteruitgang:
sommige onderzoekers denken dat de achteruitgang niet biologisch is en meer afhangt van context. Zo kunnen ouderen die beter opgeleid zijn en actiever zijn langer performen. Performance op leer/geheugen taken hangt af van: 1. Karakteristieken van de persoon 2. Karakteristieken van de taak 3. Karakteristieken van de omgeving En prestatie beter in vertrouwde context
36
Wat betekent overactiviteit en onderactiviteit in ouder brein?
1. Overactiviteit: compensatie 2. Onderactiviteit: hardware vermindering
37
B2M:
eiwit dat bij muizen leidt tot geheugenproblemen
38
Levensscript (life script):
de verhalen van onze levens die we zullen vertellen. Vaak info uit adolescentie en jongvolwassenheid
39
Is de invloed van expertise en kennis een universeel voordeel voor geheugen, of alleen in dat domein?
Lijkt alleen in dat domein zo te zijn. B.v. iemand die zijn cijferreeks trainde was niet beter in letterreeksen.
40
Klinische methode Piaget:
vraag-en-antwoord techniek om te ontdekken hoe kinderen nadenken over problemen/vragen. Zo kwam Piaget aan antwoorden voor zijn theorie voor ontwikkelingsstadia. “Waarom is het ’s nachts donker?” zou een kind misschien antwoorden: “omdat we beter slapen als het donker is”.
41
Wat is intelligentie volgens Piaget?
Een basisfunctie van het leven die een organisme helpt met het aanpassen aan de omgeving. Die aanpassing wordt zichtbaar in gedrag, zoals een kleuter die eten kan grijpen van een bord, of een adolescent wie een nieuwe computer installeert.
42
Organisatie (geheugenstrategie):
Structureren of groeperen van informatie tijdens het coderen Gunstig voor langetermijngeheugen
43
Repetitie
Herhalen van informatie om te coderen. Gunstig voor kortetermijngeheugen
44
Leeftijd prospectief geheugen paradox:
Prospectief geheugen is het vermogen om intenties in de toekomst uit te voeren, zoals “de oven uitzetten om 18:00” of “een vriend terugbellen later vandaag”. Jongeren presteren beter hierop in het lab, maar ouderen presteren beter hierop in naturalistische omgeving.