W5 colleges 2 Flashcards

(48 cards)

1
Q

Kohlberg 6 morele stadia

A

Preconventioneel
1. Straf en gehoorzaamheid. (Heteronome Moraliteit)
2. Kosten-baten analyse
(Homo Calculus/Economicus)

Conventioneel
3. Sociale verwachtingen (Goedkeuring/Eer)
4. Sociaal systeem en geweten (Wet en Orde)

Postconventioneel
5. Sociaal contract en individuele rechten (Utilitarisme + grondrechten)
6. Universele Principes. (Kantiaanse Moraliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Heinz dilemma:

Iemand geeft geen medicijn voor stervende persoon ondanks winstmarge nog hoog. Stervende heeft al zijn geld verzameld en overweegt om in te breken uit wanhoop.

Wat zou iemand in het 1e stadium, Straf-en-gehoorzaamheid (preconventioneel) van Kohlberg zeggen?

A

Hij kan het medicijn niet stelen omdat hij dan gearresteerd zou worden. Hij moet alles doen om dit te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Heinz dilemma:

Iemand geeft geen medicijn voor stervende persoon ondanks winstmarge nog hoog. Stervende heeft al zijn geld verzameld en overweegt om in te breken uit wanhoop.

Wat zou iemand in het 2e stadium, Kosten-baten analyse (preconventioneel) van Kohlberg zeggen?

A

Hij zou het medicijn moeten stelen omdat zijn vrouw dan meer van hem zal houden. Je krijgt er iets voor terug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Heinz dilemma:

Iemand geeft geen medicijn voor stervende persoon ondanks winstmarge nog hoog. Stervende heeft al zijn geld verzameld en overweegt om in te breken uit wanhoop.

Wat zou iemand in het 3e stadium, Sociale-verwachtingen (conventioneel) van Kohlberg zeggen?

A

Hij moet het medicijn stelen, want dat is wat een goede partner zou doen. Je krijgt dan goedkeuring van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Heinz dilemma:

Iemand geeft geen medicijn voor stervende persoon ondanks winstmarge nog hoog. Stervende heeft al zijn geld verzameld en overweegt om in te breken uit wanhoop.

Wat zou iemand in het 4e stadium, Sociaal-systeem en geweten (conventioneel) van Kohlberg zeggen?

A

Hij moet het medicijn niet stelen, want dan zouden anderen het ook stelen wat de wetten negatief beïnvloedt. Het is dus niet goed voor de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Heinz dilemma:

Iemand geeft geen medicijn voor stervende persoon ondanks winstmarge nog hoog. Stervende heeft al zijn geld verzameld en overweegt om in te breken uit wanhoop.

Wat zou iemand in het 5e stadium, Sociaal-contract-en-individuele-rechten (postconventioneel) van Kohlberg zeggen?

A

Hij mag het medicijn stelen omdat wetten gemaakt zijn om het welzijn van de mens te beschermen. Als een wet onrechtvaardig is kan het gerechtvaardigd zijn om deze te overtreden.

Dit heeft het grootste voordeel voor zoveel mogelijk mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Heinz dilemma:

Iemand geeft geen medicijn voor stervende persoon ondanks winstmarge nog hoog. Stervende heeft al zijn geld verzameld en overweegt om in te breken uit wanhoop.

Wat zou iemand in het 6e stadium, Universele Principes (postconventioneel) van Kohlberg zeggen?

A

Hij mag het medicijn stelen omdat het redden van levens een fundamentele morele plicht is die op hogere orde staat dan eigendom van de medicijnen.

Het is in overeenstemming met fundamentele en universele ethische principes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat klopt niet aan Kohlberg’s stadia?

A

De aanname dat de stadia netjes geordend zijn over leeftijden. Het is zeer variabel, alhoewel over het algemeen de latere stadia veelvoorkomender worden met leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kritiek Kohlberg morele stadia

A
  1. Beperkt bewijs (kinderen kunnen verder gaan, overgangen onduidelijk, op en neer tussen stadia)
  2. Validiteit laag (geen sterk verband kennis en moreel gedrag)
    - Confounds niet uitgesloten (IQ, persoonlijkheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Social Learning theorie over moreel gedrag

A

Moreel gedrag wordt beïnvloedt door leren door observeren.

  • Omgevingsinvloed
  • Zelf-regulatie: afkeur/goedkeuring
  • Morele onthechting: vermijden van schuldgevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Evolutionaire theorie moraliteit:

A

Moraliteit en prosociaal gedrag is evolutionair voordelig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theory of Mind:

A

Vermogen om mentale representaties te vormen van jezelf en anderen.

  • Eerste begrip: 4 jaar.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Moreel kompas 6-10mnd oud:

A

Voorkeur voor helpende figuren ipv vervelende figuren. Enig bewijs voor moreel begrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Klassiek debat over sociale cognitie van baby’s

A

Is geobserveerd gedrag een teken van diep begrip (ToM) of slechts associatief leren?

> Kijkrichting = teken van intentioneel begrip (intentionaliteit). Dus: meer dan associatief leren. Maar het dilemma gaat dus over de interpretatie hiervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Joint attention: wanneer is de eerste belangrijke ontwikkelingsmijlpaal, en hoe is dit de observeren?

A

Rond 1 jaar. Kinderen kunnen reageren of initiëren van volgen/wijzen naar hand of blik van iemand.

Dit is belangrijk voor gedeelde ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer Joint Attention later ontwikkelt, is dit mogelijk een teken van …

A

Autisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de 5 vroege vaardigheden voor ToM?

A
  1. Intentie begrijpen
  2. Joint attention
  3. Pretend play
  4. Imitatie
  5. Emotioneel begrip
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Twee hoofdfasen ToM ontwikkeling

A
  • Desire Psychology: Vanaf 2 jaar. Begrip dat verlangens gedrag sturen en kunnen uitdrukken wat ze willen/wensen van anderen.
  • Belief-Desire Psychology: Vanaf 3-4 jaar. Begrip dat overtuigingen gedrag sturen, net als verlangens.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De Broccoli-cracker test meet …

A

Desire Psychology, eerste fase van ToM.

Hierbij tonen onderzoekers/ouders verlangen voor de broccoli en kijken ze of het kind broccoli of een cracker geeft aan de onderzoekers. Dus dan meet je of er een besef is van de voorkeur van de ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De False-belief test meet…

A

Belief-desire Psychology, fase 2 van ToM.

Hierbij zoekt Sally een bal. Zij gaat de kamer uit en iemand anders verplaatst de bal. Dit zien wij, maar Sally niet.

  1. Belief: Waar zoekt Sally de bal?
  2. Realiteitscheck: Waar is de bal?
  3. Geheugencontrole: Waar was de bal in het begin?
21
Q

Kritiek false belief test

A
  1. ToM is onvoldoende om te slagen: Taal, inhibitie en werkgeheugen (executieve functies) nodig.
  2. ToM is meer dan deze test: ToM wordt complexer, en het begrijpen van false beliefs is slechts het begin van ToM.
22
Q

Sally-Anne test: wat meet het en wat is het?

  1. Expliciete ToM
  2. Impliciete ToM
A

Expliciete ToM. Verbaal uitleggen wat een ander denkt, wat taal en abstract redeneren vereist.

> Hier falen jonge kinderen, maar dat hoeft dus niet door ToM te komen.

23
Q

Oogbewegingen test voor ToM: wat meet het en wat is het?

  1. Expliciete ToM
  2. Impliciete ToM
A

Impliciet. Reacties van ogen op impliciete cues observeren. B.v. waar kijkt het kind als het iets zoekt?

15mnd oude kinderen slagen hierin.

24
Q

Wat tonen impliciete tests aan over het geloof van Piaget over ToM?

A

Piaget onderschatte ToM vanwege zijn gebruik van expliciete tests.

25
Ontwikkelings sociaal-cognitieve vaarigheden: "Het begrip dat andermans gedrag niet altijd in lijn staat met hun gedachten en gevoelens" Dit ontwikkelt ...
5-7 jaar oud
26
Ontwikkelings sociaal-cognitieve vaarigheden: "Complexe second-order belief statements = nadenken over wat iemand anders denkt dat een derde persoon denkt (Jan denkt dat Piet denkt dat ...)" Dit ontwikkelt ...
Einde basisschool.
27
Ontwikkelings sociaal-cognitieve vaarigheden: "Sarcasme begrijpen" Dit ontwikkelt ...
Schoolkindertijd (4-10+)
28
Ontwikkelings sociaal-cognitieve vaarigheden: "begrijpen dat andermans gedachten onjuist kunnen zijn en dat gebeurtenissen verschillende interpretaties hebben" Dit ontwikkelt ...
Midden en late kindertijd.
29
Ontwikkelings sociaal-cognitieve vaarigheden algemeen:
Ze blijven ontwikkelen van jonge kindertijd tot in de adolescentie. Sociaal-cognitieve vaardigheden blijven beter behouden dan cognitieve op latere leeftijd. Sociaal-cognitief vermogen neemt zelfs toe.
30
Gains/loss Sociaal-cognitief vermogen ouderen: Sociaal-cognitief vermogen verwijst naar het geheel van mentale processen die betrokken zijn bij het begrijpen van anderen in sociale contexten. Het gaat om het vermogen om gedachten, gevoelens, intenties en gedragingen van anderen te interpreteren, voorspellen en erop te reageren.
+ Sociaal-cognitief vermogen neemt toe vanwege ervaring. - Achteruitgang op sommige vaardigheden zoals sarcasme en volwassen ToM taken die snelle informatieverwerking/functie vereisen.
31
Affectieve en Cognitieve empathie
Affectief: meevoelen, emotionele verbinding, compassie etc. Cognitief: rationeel begrip van andermans mentale toestand, perspectiefneming, ToM
32
Empathisch vermogen van 0 tot 1 jaar
Pasgeboren: emotionele besmetting (emoties overnemen) 1e jaar: neiging tot imitatie, basis voor empathie. Maakt geen duidelijk onderscheid tussen de eigen emotionele toestand en die van de ander
33
Empathisch vermogen 1 tot 2 jaar
1 jaar: empathische bezorgdheid (kijkt langer naar iemand die pijn lijdt, bezorgde expressie). Dit toont aan dat ze onderscheid kunnen maken tussen ander en zelf. 12-14mnd: Instrumenteel helpen. (bv voorwerp oprapen voor ander) 18-24mnd: Empathisch helpen. (Prosociale reactie op verdriet, bv troosten). Meisjes doen dit vaker
34
Wanneer kleuters hun knuffeltje aanbieden aan iemand die verdrietig is, is dit een teken van ... en ...
Empathisch helpen en Egocentrisme.
35
Het tonen van prosociaal gedrag komt door de ontwikkeling van ...
De ontwikkeling van ToM. Ook vereisen hogere vormen sterkere informatieverwerking en cognitieve capaciteiten.
36
Verschillen jongens/meisjes prosociaal gedrag
Grote individuele verschillen en cultuurafhankelijk. Meisjes: Troosten gepest kind. Jongens: Opstaan tegen pestkop.
37
Agressie is geassocieerd met ... en ... ontwikkeling 1. Fysieke en Sociale 2. Fysieke en Cognitieve 3. Motorische en Sociale 4. Motorische en Cognitieve 5. Fysieke en Motorische
Motorische en cognitieve.
38
Reactieve en Proactieve agressie:
1. Reactieve: directe agressie op frustratie of dreiging. Iemand slaan omdat hij iets vervelends deed. 2. Proactieve: instrumenteel, heeft een doel. B.v. iemand slaan om iets te pakken.
39
Directe en Indirecte agresise:
- Directe: zichtbaar. o.a. Fysieke agressie. Piekt 2,5 jaar en neemt daarna af. - Indirecte agressie: niet zichtbaar. o.a. Relationele agressie. Piekt rond adolescentie vanwege verfijnde sociale vaardigheden
40
Verschillen agressie jongens/meisjes
- Evenveel indirecte agressie - Jongens meer directe agressie - Invloed relationele agressie groter bij meisjes
41
Welke hiervan is géén factor voor jeugddelinquentie? 1. Gezins en omgevingsfactoren 2. Temperament/gedrag en sociale factoren 3. Cognitieve en ontwikkelingsfactoren 4. Theory of mind en empathie 5. Conflict en vroege ervaringen
4.
42
Moffitt theorie over vroege en late start antisociaal gedrag
Het gedrag is hetzelfde, maar de motivaties en prognose verschillen. Omgang met delinquente leeftijdsgenoten veroorzaakt late start. 1. Vroege start: levenslang antisociaal gedrag. Kleine minderheid, vaak met stoornissen die opgroeien in een schadelijke omgeving. 2. Late start: beperkt tot adolescentie. Meerderheid vertoont antisociaal gedrag dat verdwijnt na puberteit.
43
2 verklaringen antisociaal gedrag adolescentie: biologisch en sociaal
1. Biologische rijping hersenen. Prefrontale gebieden ontwikkelen trager dan sub-corticale. Amygdala is actiever in adolescentie. 2. Maturatie-kloof. Discrepantie tussen snelle fysieke ontwikkeling en verantwoordelijkheid/status verkrijging. wat wordt toegestaan en wat ze willen/kunnen is anders.
44
Iowa goktaak
psychologische goktaak voor het stimuleren van beslissingen in het echte leven. 1. 4 sets kaarten gegeven aan deelnemers 2. kaarten leiden tot beloning of straf, met een bepaalde kans op opties. 3. win zoveel mogelijk geld. - Wanneer impulsieve systeem actief = meer gekozen voor kaarten die kleine kans op veel winst hebben
45
Is risicogedrag altijd een fout of kan het ook functioneel zijn?
Functioneel is ook mogelijk. 1. Individuatie; afstand ouders 2. Experimenteren: leren door te proberen 3. Banden versterken
46
Een kind begrijpt dat iemand iets op een verkeerde plek zoekt omdat die persoon denkt dat het daar ligt, ook al weet het kind dat dat niet zo is. Hiervoor is de fase van ToM ... nodig 1. Desire Psychology 2. Belief-Desire Psychology
Belief Desire Psychology (3-4jaar en ouder) Kinderen begrijpen nu dat overtuigingen (beliefs) én verlangens samen gedrag sturen. Ze beseffen dat iemand een onjuiste overtuiging kan hebben (false belief).
47
Een kind begrijpt dat iemand een koekje pakt omdat die persoon daar zin in heeft. Hiervoor is de fase van ToM ... nodig 1. Desire Psychology 2. Belief-Desire Psychology
Desire Psychology (vanaf 2 jaar mogelijk) Kinderen begrijpen dat verlangens (wensen, voorkeuren) het gedrag van mensen beïnvloeden. Ze beseffen: "Iemand doet iets omdat hij het wil."
48
Voor het herkennen van false beliefs is ... nodig 1. Desire Psychology 2. Belief-Desire Psychology
Belief Desire Psychology (3-4jaar en ouder)