13.1 Flashcards
(68 cards)
Sociale cognitie:
denken aan de percepties, gedachten, motieven en gedragingen van het zelf, de ander en groepen. In de ontwikkeling gaat dit over mentale veranderingen in de capaciteit om andere perspectieven te beschrijven en adopteren.
False belief task:
taak waarbij wordt verteld aan een kind dat iemand een knikker in een mand legt. Wanneer zij weg is verplaatst iemand de knikker naar een doos. Waar zal de persoon die de knikker in de mand legde zoeken?
Theory of mind:
het begrip dat 1) mensen mentale toestanden hebben b) die hun gedrag kunnen verklaren.
Waar zou iemand met een theory of mind zeggen dat persoon A gaat zoeken in de false belief task?
1. In de mand
2. In de doos
2
Gezamenlijke aandacht (Joint attention):
~9mnd. Zuigelingen en verzorgers kijken beide naar hetzelfde object. Ze zuigeling zoekt gedeelde aandacht voor het object, wat toont dat het kind een niveau van sociale cognitie heeft – namelijk dat ze bewust zijn dat anderen een verschillende perceptuele ervaring hebben en dat twee mensen een perceptuele ervaring kunnen delen.
Intentie begrijpen (understanding intentions):
~6md. Zuigelingen begrijpen in eerste maanden dat anderen intenties hebben. Bv 6 maanden hebben voorkeur voor een pop die ze identificeren als ‘helper’, vergeleken met een ‘verveler’.
Doen alsof spel (theory of mind):
1-2 jaar. Maken onderscheid tussen het hypothetische en de realiteit, zo acteren ze overdreven versies van de normale handelingen.
Imitatie (theory of mind):
eerste levensjaar. imitatie toont de vaardigheid om mentale representaties te maken van de acties van anderen, en waarschijnlijk de doelen en intenties daarvan.
Verlangens psychologie (desire psychology):
~2 jaar. Kinderen gaan praten over hun eigen en andermans gedrag in termen van wat ze willen. Dit verwijst naar een vroege fase in de ontwikkeling van theory of mind bij kinderen, waarin zij gedrag verklaren op basis van verlangens of wensen van anderen, zonder daarbij overtuigingen in rekening te brengen. Bijvoorbeeld: “Zij wil het koekje, dus zij pakt het.”
Het experiment van goudvis crackers en broccoli snacks gaat over …
Verlangenspsychologie. Kinderen van 14 maanden oud hadden dit nog niet ontwikkeld en kozen de crackers ongeacht de reactie van de onderzoeker wanneer die het at, en 18 maand oude kinderen probeerde de broccoli.
Overtuigings-verlangen psychologie (Belief-desire psychology):
~3-4 jaar. kinderen begrijpen dat gedrag wordt gestuurd door zowel verlangens als overtuigingen – ook als die overtuigingen onjuist zijn. Bijvoorbeeld: “Hij denkt dat het koekje in de kast ligt, dus hij kijkt daar, ook al is het daar niet.”
Wanneer een kind over een bus zegt: “Ik dacht dat het een taxi was”, dan toont dit … Overtuigingsverlangen psychologie, want dien is bewust van het feit dat diens overtuiging onjuist was.
1. Psychologie van verlangen
2. Overtuigings-verlangen psychologie
2
Ontwikkelt theory of mind kwalitatief of kwantitatief?
Kwantitatief. Het is niet iets wat je wel/niet hebt in een bepaalde fase, het ontwikkelt tot in de volwassenheid. Zelfs oudere kinderen kunnen bijvoorbeeld moeite hebben met sarcasme
Biologische invloeden sociale cognitie:
- Neurologische en Cognitieve Maturatie is globaal universeel.
- Kinderen die succesvol Theory of Mind taken uitvoeren activeren dezelfde breindelen als volwassenen daarbij.
- Spiegelneuronen: helpen bij imitatie
Omgevingsinvloeden sociale cognitie:
- Taalervaring: theory of mind ontwikkeling wordt beïnvloedt door communicatie.
- Mind-minded ouders: leidt tot sterkere theory of mind. De neiging van verzorger om het kind te erkennen als een individu met een mentale staat, niet een entiteit die vervulling zoekt.
- Interactie met siblings/peers: kinderen met broers, zussen of anderen waarmee ze veel kunnen communiceren ontwikkelen sterkere theory of mind.
- Cultuur: in culturen waar je niet over mentale staten spreekt ontwikkelt theory of mind later.
Verloop theory of mind ontwikkeling (0-2, 2-4, 4-5, 5>)
1 jaar: joint attention, intenties, doen alsof, emotioneel begrip
2 jaar: desire psychology
4 jaar: belief-desire psychology
5 jaar +: second-order beliefs, sarcasme en verschilende realiteitsbeelden begrijpen
“Kinderen jonger dan 7 zullen zichzelf waarschijnlijk beschrijven…”
A. In termen van hun fysieke kenmerken, zoals “Ik heb blauwe ogen” of “Ik ben snel”.
B. In abstracte termen zoals “Ik ben een eerlijk persoon”.
C. Met verwijzing naar sociale rollen, zoals “Ik ben een leider in de klas”.
D. Door hun waarden en morele overtuigingen, zoals “Ik geloof dat je altijd moet helpen”
A
Gebruikt een 4-jarig kind waarschijnlijk persoonlijkheids-labels om iemand te beschrijven?
Nee, de psychologische kenmerken die ze al wel kennen zijn globale evaluaties zoals “aardig”, “gemeen” of “slecht”, en deze koppelen ze alleen aan het recente gedrag van iemand, niet aan hen als persoonlijkheidskenmerk.
Wat bedoelt een 5-jarig kind waarschijnlijk als dien iemand dom noemt?
Dat het huidige gedrag past bij het ‘dom’ label. Ze hebben nog geen begrip van de duurzaamheid van kenmerken.
Wanneer beginnen kinderen met het gebruik van duurzame psychologische kenmerken?
7-8 jaar.
“Kinderen van 9 jaar zullen naasten waarschijnlijk beschrijven…”
A. In eenvoudige, concrete termen zoals “mijn moeder kookt lekker” of “mijn broer is grappig”.
B. Aan de hand van geïntegreerde persoonlijkheidskenmerken, zoals: “Soms is mijn vader streng, maar dat komt omdat hij bezorgd is.”
C. Alleen op basis van uiterlijke kenmerken, zoals “ze heeft lang haar”.
D. In zwart-wit-termen, zoals “hij is altijd aardig” of “zij is nooit eerlijk”.
B
Perspective-taking:
belangrijk aspect van sociale cognitie waarbij je andermans perspectief adopteert en hun gedachten en gevoel begrijpt. Belangrijk voor morele kwesties, empathie en het anticiperen van gedrag.
Perspective-taking fasen van Selman:
- 3-6j: egocentrisch, aanname dat anderen POV delen.
- 8-10j: waardering voor andere POVs.
- 12+: mentaal beoordelen van meerdere POVs. Bredere sociale context en gevolgen.
Typische levensloop sociale vaardigheden?
Blijft toenemen na adolecsentie, volwassenheid, en veel aspecten blijven stabiel of ontwikkelen verder tot ouderdom. Taken die cognitief veeleisend zijn nemen later af, dus sociale taken die daar beroep op doen ook.