W4 colleges 2 Flashcards

(43 cards)

1
Q

Taalontwikkeling Skinner Nurture benadering:

A

mensen leren spreken door operante conditionering bij het maken van geluiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Taalontwikkeling Chomsky Nature benadering:

A

mensen hebben aangeboren taalvermogen en een universele grammatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taalontwikkeling sociaal-interactionistisch perspectief:

A

taal ontwikkelt als interactie tussen een rijping van cognitieve vaardigheden en ervaring met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rol huilen in taalontwikkeling:

A
  • Oefening van stembanden
  • 5 mnd> realiseert kind dat huilen gedrag beïnvloedt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taalontwikkeling 0-12mnd

A
  • 2mnd: Cooing (kirren). Zwijgen of lachen wanneer aangesproken. Huilen voor behoeften.
  • 4-6mnd: Brabbelen. Merken dat sommige speeltjes geluid maken.
  • 7-8mnd: Woordsegmentatie wordt opgemerkt door kind (pauzes)
  • 10mnd: Begrijpen ~50 woorden, geen taalproductie.
  • 12mnd: Holofrases (1-woord-zinnen). Begrip van intonatie. Begrijpen eenvoudige instructies en woorden voor gewone voorwerpen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is waar:
1. Taalbegrip ontwikkelt vooraf aan taalproductie
2. Taalproductie ontwikkelt vooraf aan taalbegrip
3. Taalproductie en taalbegrip ontwikkelen tegelijktijdig

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een kind van 10 maanden zal waarschijnlijk …
1. Kirren
2. Brabbelen
3. Holofrasen

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een kind van 12 maanden zal waarschijnlijk …
1. Kirren
2. Brabbelen
3. Holofrasen

A

3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een kind van 10 maanden zal waarschijnlijk …
1. Kirren
2. Brabbelen
3. Holofrasen

A

2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel woorden kent een kind van 1?

A

Tot 50 (passief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vanaf maand … begint de vocabulaire groeispurt.

A

18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overextensie en onderextensie:

A
  1. Overextensie: te ruim gebruik van woorden
  2. Onderextensie: te nauw gebruik van woorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe snel leren kinderen tussen 2 en 3 woorden?

A

Tot 1 woord per 1-2 uur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke fout is typisch voor kinderen tussen 18 en 24 mnd?
1. Onderextensie
2. Overextensie
3. Overregularisatie

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Taalontwikkeling 18-24 maanden

A
  • 18mnd: Herkennen van namen (objecten en mensen). Volgen gebaren. Zeggen tot 10 woorden.
  • 24mnd: telegrafische spraak (2-woord-zinnen). Eenvoudige instructies en vragen opvolgen. Zeggen rond 50 woorden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Overregularisatie:

A

(~3 jaar) Generaliseren van regels over vt en meervoud (ik zwemde). Dit is een teken dat ze nieuwe regels begrijpen ipv spraak imiteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wuggen test:

A

Test voor begrip taalregels van jonge kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Taalontwikkeling 2-5 jaar:

A
  1. Toename woordenschat
  2. Give-en-take gesprekken
  3. Langere zinnen dan 2 woorden
  4. Grammaticaal complexer en functiewoorden (lidwoorden, voorzetsels)
19
Q

Welke fout is typisch voor kinderen tussen 2 en 5?
1. Onderextensie
2. Overextensie
3. Overregularisatie

20
Q

Taalontwikkeling schoolgaande leeftijd:

A
  1. Toename woordenschat
  2. Organisatie woordenschat (categorieën)
  3. Toename grammatica
  4. Meta-linguïstisch bewustzijn (begrip syntax, semantiek en pragmatiek = contextuele invloed)
  5. Leren lezen en schrijven
21
Q

Wanneer leren kinderen meta-linguïstisch bewustzijn?

A

Tijdens de schoolgaande leeftijd. Dit is een begrip van syntax, semantiek en pragmatiek (invloed context op taal)

22
Q

Taalontwikkelling oudere leeftijd: (fonologie, grammatica, semantiek)

A
  1. Fonologie: Geen verandering kennis. Cognitie/gehoorproblemen leiden tot moeite met onderscheiden van geluiden.
  2. Grammatica/syntax: Geen verandering in kennis. Minder complexe zinnen. Bij werkgeheugen problemen moeite met zeer complexe zinnen.
  3. Semantiek: Toename kennis. “tip-of-tongue”, recall moeilijk en compensatie door trage spraak.
23
Q

Neemt pragmatisch gebruik van taal af in de oudere leeftijd?

A

Nee. Volwassenen leren dit en het blijft behouden, tenzij er een grote achteruitgang plaatsvindt.

24
Q

Voordelen tweetaligheid kind:

A
  1. Cognitieve ontwikkeling (redeneren, inhibitie, interpers. vaardigheden)
  2. Taalontwikkeling (syntax, grammatica)
  3. 4-jaar: grotere woordenschatgroei dan 1-taligen
25
Nadelen tweetaligheid kind:
1. Kleinere woordenschat door mindere exposure aan 1 taal.
26
Leren tweetaligen sneller een derde taal?
Nee. Even snel
27
Invloed tweetaligheid op veroudering: Alzheimer vertraagd door tweetaligheid, mogelijk omdat:
1. Betere executieve functies 2. Betere functie neuraal netwerk 3. Versterkt cognitief reserve
28
Welke intelligentietest wordt gebruikt voor 0-3 jarigen? 2. WPPSI 3. WISC 4. BSID (Bayley scales) 5. WAIS
4
29
Welke intelligentietest wordt gebruikt voor 3-8 jarigen? 1. WPPSI 2. WISC 3. BSID (Bayley scales) 4. WAIS
1
30
Welke intelligentietest wordt gebruikt voor 6-16 jarigen? 1. WPPSI 2. WISC 3. BSID (Bayley scales) 4. WAIS
2
31
Wat is intelligentie volgens: 1. Piaget 2. Vygotsky 3. Informatie-verwerkings benadering 4. Psychometrische benadering
1. Cognitieve structuren die mensen helpen zich aan te passen 2. Instrumenten van cultuur 3. Aandacht, geheugen en andere mentale processen 4. IQ-test metingen en mentale vaardigheden
32
Wat verandert met leeftijd qua intelligentie volgens: 1. Piaget 2. Vygotsky 3. Informatie-verwerkings benadering 4. Psychometrische benadering
1. Stadia 2. Vermogen probleemoplossing zonder hulp 3. Hardware en software van geest 4. Mentale leeftijd
33
Wat is de focus mbt intelligentie van: 1. Piaget 2. Vygotsky 3. Informatie-verwerkings benadering 4. Psychometrische benadering
1. Universele verandering 2. Culturele verandering 3. Universele processen 4. Individuele verschillen
34
Ontwikkelingsinvloeden op lage correlatie IQ babytijd en kindertijd:
1. Ontwikkeling van intelligente beïnvloedt door universele processen bij zuigelingen 2. In de kindertijd worden individuele verschillen krachtiger.
35
Duaal component model van intelligentie:
verschillende componenten groeien in verschillende mate. 1. Basisinformatieverwerking: vloeibaar. Genetische invloed, universeel, biologisch, inhoudsarm. 2. Kennis (+procedureel): gekristalliseerd. Omgevingsinvloed, cultuurafhankelijk, inhoudsrijk.
36
Relatie zelfvertrouwen, werkintreding, werkeloosheid en levenstevredenheid
1. Zelfvertrouwen + levenstevredenheid gerelateerd aan werkintreding 2. Maar sterke individuele verschillen (baantevredenheid)
37
Anticipatie-effecten werktransitie:
daling zelfvertrouwen en levenstevredenheid vooraf aan werkeloosheid, maar niet daarna.
38
Pre-transitie effecten werkeloosheid:
1. Psychologische voorbereiding (onzekerheid = zwaarder) 2. Stressoren spelen al vooraf aan werkeloosheid 3. Post-transitie aanpassing: gedeeltelijke aanpassing nieuwe situatie
39
4 bedreigingen voor werktevredenheid:
1. Dubbelzinnige rollen (onduidelijk, zoals stagiair) 2. Rol-overbelasting (te veel) 3. Werk-leven conflict (bv patiëntzorg vs efficiënt werken) 4. Rolconflict (lange werkweek vs gezin)
40
Factoren van invloed op baansucces:
1. Persoonlijkheid (+ C, +V, -N) 2. Person-environment fit 3. Cognitieve vaardigheid: voorspelt sterk werkprestatie 4. Context: leeftijdsverdeling, bedrijfscultuur etc.
40
Effecten werkeloosheid
1. Stress door identiteitsbedreiging, inkomsten, eigenwaarde. 2. Risico voor fysieke, mentale problematiek, middelenmisbruik, relatieproblemen.
40
Pensioen fase-model voor transitie: Veel individuele verschillen, globaal model:
1. Pre-retirement: informatie verzamelen, plannen 2. Honeymoon: genieten van nieuwe vrijheid 3. Disenchantment: doelloos, ongelukkig 4. Re-oriëntatie: voldoening zoeken en gevende levensstijl
40
Factoren positief van invloed op pensioen:
1. Vrijwillige keuze 2. Fysiek/mentaal gezond 3. Positieve persoonlijkheid 4. Financieel sterk 5. Sterk sociaal netwerk/getrouwd 6. Werkidentiteit niet te sterk