week 11 Flashcards

(105 cards)

1
Q

een metselaar

A

un maçon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een slappe lach hebben

A

avoir un fou-rire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een magazijn

A

un entrepot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de gretigheid

A

la cupidité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onrechtvaardigheid

A

inique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beslag leggen op

A

s’accaparer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vijandig/afkerig van

A

hostile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de doodstrijd

A

l’agonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op sterven liggen

A

être à l’agonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een veld

A

un champs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een eindexamen

A

un bac + 3 (un licence)

un bac + 5 (un master)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zich ontplooien/ontkiemen

A

s’épanouir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gierig zijn

A

être radin/rat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de monopolie hebben

A

avoir le monopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hij neemt constant het woord

A

il monopolise la parole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

in zijn levensonderhoud voorzien

A

subvenir à ses besoins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

op korte/lang termijn

A

à court/long terme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een toespraak houden

A

faire un discours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uitstekend zijn

A

être au beau fixe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verzamelen

A

rassembler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verscheurend/meedogenloos/vreselijk sterk

A

féroce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een verscheurend dier

A

un animal féroce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een meedogenloze leraar

A

un professeur féroce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vreselijk sterke zin hebben om iets te doen

A

avoir une féroce envie de faire ···

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
De betrekkingen tussen de Europese Unie en Chili zijn op dit moment uitstekend.
Les relations entre l'Union européenne et le Chili sont au beau fixe.
26
doelen bereiken
atteindre des objectifs
27
werknemers aanwerven/in dienst nemen
embaucher
28
documenten typen op de computer
taper des documents sur l'ordinateur
29
het kopiermachine
la photocopieuse
30
een fotokopie maken
faire un photocopie
31
de papieren aan elkaar bevestigen door paperclips
attacher des papiers par de trombones
32
een afspraak noteren in de agenda
noter un rendez-vous sur l'agenda
33
een memo weergeven op een prikbord/mededelingsbord
afficher une note de service sur le tableau d'affichage
34
Het lukt me niet om haar te bereiken op haar gsm
'e n'arrive pas à la joindre sur son téléphone mobile
35
de e-mail
un courrier (électronique)
36
de agenda aanpassen van de volgende bijeenkomst
modifier l'ordre du jour de la prochaine réunion
37
plakband
du scotch
38
documenten in een (dossier)map doen
mettre des documents dans une chemise
39
een vakkenkast (endroit où l'on range des choses)
un casier
40
een flessenrek
un casier à bouteilles
41
een schaar
des ciseaux
42
het nietmachine
la agrafeuse
43
de markeerstift
le surligneur
44
een nietje
une agrafe
45
een job bekleden als handelsingenieur
occuper un poste d'ingénieur commercial
46
een promotie krijgen
obtenir une promotion
47
een team besturen/leiding geven
gérer une équipe
48
op ziekteverlof zijn door overwerktheid
être en congé de maladie pour cause de surmenage
49
werkloos zijn
être au chômage
50
de KMO
la PME (petite et moyenne entreprise
51
het bedrijf ging failliet
l'entreprise a fait faillite
52
interimwerk doen
faire de l'intérim
53
op zwangerschapsverlof zijn
être en congé de maternité
54
een invalbaan (tijdelijk)
un travail intérimaire
55
de interim-arbeider
le intérimaire
56
voltijds in dienst nemen
engager/embaucher à plein-temps
57
5O jobs schrappen
supprimer 50 emplois
58
reageren op een jobaanbieding
répondre à une offre d'emploi
59
het sollicitatiegesprek
l'entretien d'embauche
60
een contract van onbepaalde duur voortellen aan de kandidaat
proposer au candidat un contrat de travail à durée indéterminée
61
terugbetalen van de reiskosten
rembourser des frais de déplacament
62
de firma ging failliet
la boîte a coulé
63
aan iemand een tip geven
donner un tuyau à quelqu'un
64
de directeur personeelszaken
le directeur des resources humaines
65
ik kom aan op mijn bureau om 9uur
j'arrive au bureau à 9h
66
ik ben op mijn bureau
je suis dans mon bureau
67
het dossier ligt op mijn bureau
le dossier est sur mon bureau
68
heel klein (vb een jurk)
riquiqui
69
mijn innige deelneming
mes condoléances
70
het verdriet (twee mogelijkheden)
la tristesse | le chagrin
71
zoals elk ander (adjectief)
quelconque
72
medelijden hebben
avoir de pitié de quelqu'un
73
gesluierde (onduidelijke) foto's
des photos voilées
74
parels voor de zwijnen werpen
c'est donner de la confiture à des cochons
75
ondankbaar
ingrat
76
overslapen, se réveiller en retard.
avoir une panne d'oreiller
77
overkomen als een gierigaard
passer pour un radin
78
een lastig probleem/een hersenbreker
un casse-tête
79
gericht zijn op
viser à
80
Er goed/slecht uitzien | rustig overkomen / een kalm voorkomen hebben
avoir bonne/mauvaise mine | avoir une mine tranquille
81
overmeesterd zijn door een virus/ziekte (iets dat heel snel en plots gaat)
terrasser par un virus/une maladie
82
overtuigd zijn van
avoir la convection que
83
misleiden/voor de gek houden
duper
84
beweren
clamer
85
zich goed voelen in zijn vel
se sentir bien dans sa peau
86
een slijmbal/gatlikker
un lèche-cul
87
het gat likken van
lécher le cul de
88
te goeder/kwader trouw
être de bonne/mauvais foi
89
stralend zijn
être radieux/radieuse
90
het gebrek/de slapte
la défaillance
91
de mislukking/faling
l'échec (m.)
92
een zwakpunt
une faille
93
de nalatigheid (iets bewust vergeten)
l'omission (f.)
94
de rekening betalen
payer la note/l'addition
95
de mindere/onderschikte
un(e) subordonné(e)
96
het slachtoffer van een leugen
la dupée
97
een stralend gezicht
un visage radieux
98
hardnekkig
acharné
99
hardnekkig werk
un travail acharné
100
de nauwkeurigheid/de preciesheid
la méticulosité
101
op de eerste rij/op de beste plaats
être aux premières loges
102
onverschillig laten
laisser de marbre
103
doorweekt tot op het bot
tremper jusqu'aux os
104
een oplichter/bedrieger zijn
être un imposteur
105
de waterspelen
les jeux aquatiques