week 11 Flashcards
(105 cards)
een metselaar
un maçon
een slappe lach hebben
avoir un fou-rire
een magazijn
un entrepot
de gretigheid
la cupidité
onrechtvaardigheid
inique
beslag leggen op
s’accaparer
vijandig/afkerig van
hostile
de doodstrijd
l’agonie
op sterven liggen
être à l’agonie
een veld
un champs
een eindexamen
un bac + 3 (un licence)
un bac + 5 (un master)
zich ontplooien/ontkiemen
s’épanouir
gierig zijn
être radin/rat
de monopolie hebben
avoir le monopolie
hij neemt constant het woord
il monopolise la parole
in zijn levensonderhoud voorzien
subvenir à ses besoins
op korte/lang termijn
à court/long terme
een toespraak houden
faire un discours
uitstekend zijn
être au beau fixe
verzamelen
rassembler
verscheurend/meedogenloos/vreselijk sterk
féroce
een verscheurend dier
un animal féroce
een meedogenloze leraar
un professeur féroce
vreselijk sterke zin hebben om iets te doen
avoir une féroce envie de faire ···