Week 7 Flashcards

(424 cards)

1
Q

de enkel

A

la cheville

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zijn enkel verzwikken

A

se fouler la cheville

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de haren afscheren

A

raser les poils

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een haar

A

un poil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

naakt zijn

A

être à poil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ik wil er naakt goed uitzien

A

je veux être beau à poil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een grote boezem

A

une grosse poitrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kringen onder de ogen

A

la cernes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een gerimpeld gezicht

A

un visage ridé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de kin

A

le menton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het voorhoofd

A

le front

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de hals

A

le cou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de knie

A

le genou

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de elleboog

A

le coude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de pols

A

le poignet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de onderarm

A

l’avant-bras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de wenkbrauw

A

le sourcil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de wimper

A

le cil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de navel

A

le nombril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de billen

A

les fesses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het gezicht

A

le visage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het bovenbeen

A

la cuisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de kuit

A

le mollet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de hiel

A

le talon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het haar (één)
le poil
26
bovenlichaam/borst (van een man)
le torso
27
de borstkas/boezem (vrouw)
la poitrine
28
de borsten
les seins
29
de beha (familier)
le soutif
30
de huid
le peau
31
de nagel
le ongle
32
de handpalm
la paume
33
de adamsappel
la pomme d'adam
34
de moedervlek
la grain de beauté
35
de sproet
la tâche de rousseur
36
de duim
le pouce
37
de kringen onder de ogen
la cernes
38
de rimpels
les rides
39
de tenen
les orteils
40
de achterkant van de nek
la nuque
41
de heup
la hanche
42
de tepel
le téton
43
de achillespees
le tendon d'Achille
44
de pees
le tendon
45
plotseling
soudain
46
plotseling wist ik niets meer
soudain, je savais rien
47
Ik laat je iets weten/ik hou je op de hoogte
Je te tiens au courant
48
een vonk
une étincelle
49
een geniale inval hebben
avoir une étincelle de génie
50
de meter
la marraine
51
de peter
le parain
52
het petekind (twee opties)
le filleul | la filleule
53
opsluiten
séquestrer
54
tegenspreken
contredire
55
het vasten/de hongerkuur
le jeûne
56
absurd/zwakzinnig
aberrante
57
hypochonder (iemand die denkt dat hij alle ziektes heeft)
hypocondriaque
58
wegdoen/afraken van iemand/iets
se débarrasser de quelqu'un/quelque chose
59
Dit is de beste manier om van haar af te komen.
C'est le meilleur moyen de se débarrasser d'elle.
60
de zonsopgang
l'aube
61
dwingend vragen/protesteren
réclamer
62
Hij vraagt dringend om een factuur.
Il réclame une facture.
63
een uitdaging
un défi
64
het onheil/het kwaad
le méfait
65
pleiten voor/aandringen
prôner
66
herstellen/beteren/helen/leven verbeteren
rétablir
67
het beenmerg
la moelle
68
een lekker ding | een mooie jongen/meisje
un canon
69
knap zijn
être canon
70
de gezonde mensen
les bien-portants
71
genezen
guérir
72
naarvoren brengen/opschieten met
avancer
73
een hypothese naarvoren brengen
avancer une hypothèse
74
opschieten met een werk
avancer un travail
75
verbazingwekkend/verwonderlijk/buitengewoon
prodigieux/prodigieuse
76
ontgiften
détoxifier
77
zuiveren
purifier
78
aanbevelen/aanraden
préconiser
79
de schade
le dégât
80
De storm heeft schade veroorzaakt.
La tempête a causé des dégâts
81
de geluidshinder
la nuissance sonore (v)
82
orgaanvlees
les abats
83
vasten/niet eten
jeûner
84
topsporters
des sportifs de haut niveau
85
een atleet
un(e) athlète
86
de genezing
la guérison
87
uitgesloten/geen optie!!
hors de question
88
de pijn/verdriet
la douleur
89
zijn verdriet te boven komen
surmonter sa douleur
90
inslikken
avaler
91
zich verslikken
avaler de travers
92
zwijgen
avaler sa langue
93
door de zure appel heen bijten
avaler la pilule
94
kauwen
mâcher
95
de namaak
le toc
96
een pijnstiller
un anti-douleur | un analgésique
97
onbewust
inconsciemment
98
geloofwaardig/logisch/aannemelijk
crédile
99
de verzadiging
la satiété
100
afvallen
perdre du poids
101
ik wil afvallen
je veux perdre du poids
102
verminderde eetlust hebben
avoir moins d'appétit
103
veel honger hebben
avoir beaucoup d'appétit
104
slikken
avaler
105
kauwen
mâcher
106
de namaak
le toc
107
``` een OCD (obsessieve-compulsieve stoornis) een dwangneurose ```
un TOC (Trouble obsessionnel compulsif)
108
de afkorting
l'abréviation
109
Gewoon een film aan het kijken.
Juste en train de regarder un film.
110
ik ben naar een film aan het kijken.
Je suis au milieu d'un film.
111
Ja, dat zullen we nog wel zien.
Oui, c'est ce qu'on verra.
112
Oke, ik zal erover nadenken.
OK, je vais y penser/réfléchir
113
Kinderachtig/onvolwassen
puérile
114
Opvullen/overstelpen/bevredigen
Combler
115
 een tekort aanvullen
combler un manque
116
iemand overstelpen met cadeaus
combler ··· de cadeaux
117
iemands wensen vervullen
combler les désirs
118
Een vrouw behagen
Combler une femme
119
je zal de mijne worden.
tu seras à moi.
120
je zal de mijne worden.
tu seras à moi.
121
Droomzacht
Faites de beaux rêves
122
Slim
Malin/Maligne
123
Dat kan niet waar zijn
Ça ne peut pas être vrai | C'est impossible
124
Het is moeilijk te geloven dat
J'ai du mal à croire que
125
verspillen/verknoeien
gâcher
126
zijn geld verspillen
gâcher son argent
127
zijn kansen verknoeien
gâcher ses chances
128
Door het slechte weer is het feest in het water gevallen.
Le mauvais temps a gâché la fête.
129
door een rood licht rijden
brûler un feu rouge
130
Het ruikt hier verbrand
Ça sent le brûlé
131
Je hangt me de keel uit met je gevraag!
Tu me gonfles avec tes questions !
132
een buil op zijn voorhoofd hebben
avoir une bosse au front
133
smerig
dégueulasse
134
wat hij gezegd heeft, is smerig
Ce qu'il t'a dit est dégueulasse
135
een tekst uit het hoofd kennen
connaître un texte par coeur
136
een blauwe plek
un blue
137
Hoelang is het geleden?
ça fait combien de temps?
138
krabben
griffer
139
De kat heeft hem gekrabd.
Le chat l'a griffé.
140
omgeven/omringen
s'entourer
141
de tactiek
le stratagème
142
een medicijn
un médicament
143
zijn welzijn
son bien-être
144
beperken/indijken/limiteren
endiguer
145
blind
aveugle
146
ik heb een tafel laten maken
je fais faire un table
147
krabben
griffer
148
transplanteren
greffer
149
de angst
l'angoisse
150
angstig zijn
être angoissé(e)
151
terugwerkende kracht
effet rétroactif
152
terugwerkend
rétroactif/rétroactive
153
Hij is bang voor zijn baas.
Il redoute son chef.
154
Ik vrees te moeten vertrekken.
Je redoute de devoir partir.
155
vrezen/niet kunnen verdragen
craindre
156
Wees nergens bang voor.
Ne craignez rien.
157
Deze plant kan niet tegen kou.
Cette plante craint le froid.
158
een diepvriesgerecht
un plat surgelé
159
ingevroren
surgelé
160
Zijn scheiding heeft hem ertoe gebracht te verhuizen.
Son divorce l'a amené à déménager.
161
Hij maakt me dol!
Il m'exaspère!
162
verhelpen
remédier
163
een slaapmiddel
le somnifère
164
heel gespannen zijn/snel geïrriteerd
avoir les nerfs à fleur de peau
165
uitgeput/doodmoe zijn(fam)
être crevé
166
een klopje hebben(fam)
avoir un coup de barre
167
dik/weldoorvoed
bien en chair
168
het kippenvel
la chair de poule
169
slaapproblemen hebben
avoir des insomnies
170
een vaste/lichte slaap
un sommeil lourd/léger
171
een diepe slaap
un sommeil profond
172
het minste geluid
le moindre bruit
173
gaan slapen
aller dans les bras de Morphée
174
een kruidenthee
une tisane/une infusion
175
een muntthee
un thé à la menthe
176
een kalmeringsmiddel
un sédatif léger
177
verbieden/bannen
proscrire
178
men moet pepmiddelen in de avond bannen
on doit proscrire les excitants en soirée
179
melk (adj)
lacté
180
een melkproduct
un produit lacté
181
een internetgebruiker
l'internaute
182
de pepmiddelen
les excitants
183
hij snuit zijn neus
il se mouche
184
de koorts/grip hebben
avoir la fièvre/la grippe
185
hoesten
tousser
186
een verstopte neus
le nez bouché
187
de keel die pikt
la gorge qui pique
188
een snotneus hebben
avoir le nez qui coule
189
kleed je warm aan/bedek je goed
couvrez-vous bien
190
moeite hebben met ademen
avoir des difficultés à respirer
191
hoofdpijn hebben (twee opties)
avoir mal à la tête | avoir mal au crâne (fam)
192
een zware verkoudheid hebben (twee opties)
avoir un gros rhume | avoir la crève (fam)
193
leiden aan slaaploosheid/krampen
souffre d'insomnies | souffre de crampes
194
spijsverterings-/ademhalingsproblemen hebben
avoir des problèmes de digestion/respiration
195
zich verzwakt/koortsachtig voelen
se sentir affaibli/fièvreux
196
ik voel me zwak
je me sens faible
197
het brand
ça me brûle
198
Pak vast, mijn handen verbranden
Tiens, comme ça me brûle les mains
199
mijn ogen gaan er van branden.
ça me pique les yeux
200
ik heb een stekende pijn in mijn kuit
ça me lance dans le mollet
201
de kramp
la crampe
202
kramp in je buik hebben
avoir des crampes à l'estomac
203
het jeukt verschrikkelijk
ça me démange beaucoup
204
de krampaanval
la attaque de crampes
205
het is opgezwollen
c'est enflé
206
het is opgezwollen/opgeblazen (erger dan enflé)
c'est gonflé
207
het is geïnfecteerd
c'est infecté
208
jeuk hebben
avoir une démangeaison
209
je hebt opgezwollen ogen
tu as des yeux enflés
210
een ballon oppompen
gonfler un ballon
211
een opgezwollen buik
un ventre gonflé
212
een bobbel/bult hebben
avoir une boule
213
verdikking/knobbeltje/ gezwel
avoir une grosseur
214
rode huidvlekken hebben
avoir des rougeurs de la peau
215
het blozen
la rougeur
216
een buil/een bochel/hobbel
une bosse
217
de bulten van een kameel
les bosses du chameau
218
de hobbels op de weg vermijden
éviter les bosses sur la route
219
ik ween bij de minste tegenwind
je pleure à la moindre contrariété
220
wispelturig (kind)
un enfant capricieux
221
de grootte van een vrucht
la grosseur d'un fruit
222
een bevlieging/driftbui
un caprice
223
een kwaadaardig gezwel in je darmen
une tumeur maligne des intestins
224
angsten/ slaapproblemen hebben
avoir des angoisses/des insomnies
225
opvliegingen hebben
avoir des bouffées de chaleur
226
hartkloppingen hebben
avoir des palpitations
227
zich misselijk voelen
avoir la nausée
228
puistjes hebben
avoir des boutons
229
overgeven (drie mogelijkheden)
vomir dégueuler (fam) gerber (fam)
230
misselijk zijn
avoir mal au coeur
231
pijn hebben aan het hart
avoir des douleurs cardiaques
232
u kunt beter
vous feriez mieux de + inf
233
het zou beter zijn dat
il vaudrait mieux que
234
laten we
vous n'avez qu'à | on n'a qu'à
235
je moet/het is absoluut noodzakelijk
il est impératif
236
rust nemen
prendre du repos
237
belang hebben bij
avoir intérêt à
238
het zou de moeite waard zijn
cela vaudrait la peine de/que
239
de moeite waard
valoir la peine
240
Het is de moeite waard
ça vaut la peine
241
teveel pijn hebben
avoir trop de peine
242
de behandeling volgen
suivre ce traitement
243
een recept (wat je afgeeft in de apotheek)
une ordonnance
244
een geneeskundige verklaring (afwezigheid voor school/sport)
un certificat médical
245
een arbeidsverzuim (document van dokter dat je niet kan werken)
un arrêt de travail
246
naar spoedgevallen gaan
aller aux urgences
247
verzachten
atténuer (la force)
248
zeuren
râler
249
zachte heelmeester, stinkende wonden (je pest iemand omdat je om haar geeft)
qui aime bien, châtie bien
250
opwindend
excitant(e)
251
de doping
le dopage
252
doping gebruiken
se doper
253
de valsspelerij
la tricherie
254
ertoe brengen om iets te doen
amener à faire quelque chose
255
de beproeving/tentamen
l'épreuve
256
Oké, laten we maar bestellen.
OK, on n'a qu'à commander.
257
Oké, dus laten we Claudia gewoon bellen en...
OK, on n'a qu'à appeler Claudia et...
258
concurreren
rivaliser
259
afschrikkend
dissuasif
260
gebrek aan bewijs
faute de preuve
261
een implantaat
un implant
262
het me het strot uit als/ het irriteert me
ça m'exaspère
263
verheugen/lachen uit leedvermaak
jubiler
264
slank/dun
mince
265
het doet me plezier
ça me fait plaisir
266
het begint irritant te worden/ik word er gek van
ça m'agacé
267
gekwetst zijn (heel vaak gebruikt)
être vexé(e)
268
het is onbegrijpelijk/ondenkbaar
c'est inconcevable
269
de eigenwaarde/zelfrespect
l'amour-propre(m.)
270
fierheid
amour propre
271
opgelucht zijn
être soulagé(e)
272
op kop liggen
être en tête de
273
dik/ zwaar zijn (twee mogelijkheden)
être corpulent(e) | être épaisse
274
zo dun als een sprietje
c'est un fil de fer
275
knokig/skeletachtig zijn
être squelettique
276
een beetje gezet/zwaarlijvig zijn
avoir un peu d'embonpoint
277
vel over been zijn
n'avoir que la peau sur les os
278
overgewicht hebben (heel dik)
être en surpoids
279
mooie love handles hebben
avoir de belles poignées d'amour
280
een dikke buik hebben
avoir du ventre
281
vlezig/rondborstig zijn (sexy)
être pulpeuse
282
de zool
la semelle
283
de buikspieren
les abdominaux
284
hij krijgt een buik
il prend du ventre
285
dat zijn 2 handen op een buik
ce sont deux têtes sous un bonnet
286
er de buik vol van hebben
en avoir ras le bol
287
(plat) op de buik liggen
être à plat ventre
288
de oogarts
l'ophtalmo(logiste)
289
de neuroloog
la neurologue
290
de longen
les poumons
291
de nieren
les reins(m)
292
de cardioloog
le cardiologue
293
de dermatoloog
la dermato(logue)
294
de orthodontist
l'orthophoniste
295
de tandarts
le dentiste
296
de gewrichten
les articulations
297
uit deze studie naar voorkomen
se dégager (de cette étude)
298
tendensen/trends
des tendances
299
de oprechtheid/eerlijkheid
le sincérité
300
voorzien zijn van
être muni de
301
een bloedtransfusie
une transfusion sanguine
302
bloed (adj)
sanguin(e)
303
Misschien/er is een kans dat
Il se peut que
304
Maar misschien krijg ik een nieuwe baan.
Mais il se peut que j'obtienne un nouveau job.
305
Maar ik ga misschien eerder naar huis, als ik weer misselijk word.
Mais il se peut que je parte plus tôt si les nausées reviennent.
306
pijnloos (zijn)
(être) indolore
307
een pijnloze prik
une piqûre indolore
308
pijn doen
faire mal
309
dat doet geen pijn
ça ne fait pas mal
310
waar heb je pijn?
où est-ce que vous avez mal?
311
zich pijn doen aan
se faire mal à
312
Hoe heb je jou pijn gedaan
comment est-ce que vous vous faites mal? | comment est-ce que tu te fais mal?
313
Nee ik heb me geen pijn gedaan
non, je ne me suis pas fait mal
314
pijnlijk (adj)
douloureux/douloureuse
315
een pijnlijke knie
un genou douloureux
316
een pijnlijke val
une chute douloureuse
317
het (menselijk) lijden/het leed
la souffrance (humaine)
318
groot leed ondervinden
éprouver une grande souffrance
319
dat laat me koud
cela me laisse froid
320
het is verschrikkelijk koud
il fait un froid de loup
321
een felle/hevige/harde pijn
une douleur aiguë
322
een uitstralende/verspreide pijn
une douleur diffus
323
vallen (twee mogelijkheden)
tomber | faire une chute
324
hij is van zijn paard gevallen (twee mogelijkheden)
il a fait une chute de cheval | il est tombé de cheval
325
botsen/stoten
se cogner
326
op de deur kloppen
cogner à la porte
327
ze heeft haar arm gestoten en nu heeft ze blauwplekken op haar arm
Elle s'est cogné le bras et maintenant elle a des bleus au bras
328
een kneuzing
une contusion
329
de hersenschudding
la commotion cérébrale
330
zijn enkel verzwikken/verstuiken
se tordre la cheville | se faire une entorse à la cheville
331
iets breken
se casser quelque chose
332
een gebroken been hebben
avoir une fracture de la jambe
333
een gips hebben
avoir un plâtre
334
Ze heeft haar been gebroken tijdens het skiën.
Elle s'est cassé la jambe en faisant du ski.
335
Het bord is in tweeën gebroken.
L'assiette s'est cassée en deux.
336
zich snijden
se couper
337
een snede hebben
avoir une coupure
338
een verband aanbrengen bij iemand
faire un pansement à ···
339
gestoken worden door een mug
se faire piquer par un moustique
340
in een appel bijten
mordre dans une pomme
341
gebeten worden door een hond
se faire mordre par un chien
342
dat klein meisje is gebeten door een hond
la petite fille s'est fait mordre par un chien
343
ongedeerd zijn
être indemne
344
ongedeerd zijn na een ongeluk
sortir indemne d'un accident
345
zich verwonden
se blesser
346
een blessure/wond
une blessure
347
gewond zijn
être blessé(e)
348
niet slapen
être insomniaque
349
een slapeloze nacht doormaken
passer une nuit blanche
350
een nachtmerrie hebben
faire un cauchemar
351
ziek worden
tomber malade
352
kou vatten
attraper froid
353
verkouden worden/kou vatten
attraper un rhume
354
de hoest (heeft haar verhinderd om te slapen)
la toux (l'a empêché de dormir)
355
moeite hebben om te ademen
avoir du mal à respirer
356
een nies
un éternuement
357
ze heeft 39 graden koorts
elle a de 39 degrés de fièvre
358
een flinke koorts (heel erg)
une fièvre de cheval
359
zeeziek zijn
avoir le mal de mer
360
slecht verteren
mal digéré
361
Ik verteer sommige voedingsmiddelen slecht. | verteren
Je digère mal certains aliments. | digérer
362
ziek zijn als een hond
avoir malade comme un chien
363
ze is zo ziek geweest als een hond
elle a été malade comme un chien
364
slecht verteerd hebben
avoir mal digéré
365
een zenuwinzinking hebben
faire une crise de nerfs
366
sterven aan een hartaanval (twee mogelijkheden)
mourir d'une crise cardiaque | mourir d'un infarctus
367
duizelig zijn
avoir des vertiges
368
hoogtevrees hebben
avoir le vertige
369
het bewustzijnverliezen
perdre connaissance
370
een duizeling/een zwijmel
un vertige
371
flauwvallen (twee mogelijkheden)
s'évanouir | tomber dans les pommes
372
een baby krijgen
attendre un bébé
373
de zwangerschap
la grossesse
374
de borst geven (twee mogelijkheden)
allaiter | nourrir au sein
375
voeden met de fles
nourrir au biberon
376
Hij geeft zijn zoon de fles.
Il donne le biberon à son fils.
377
de consultatie
la consultation
378
een zieke ausculteren
ausculter un malade
379
iemand de pols voelen
prendre le pouls
380
de bloeddruk nemen
prendre la tension
381
een diagnose doen
faire un diagnostic
382
medicijnen voorschrijven
présérie des médicaments
383
een bloedafname
une prise du sang
384
een longfoto maken | een röntgenfoto
faire une radio des poumons | une radio
385
het voorschrift
le prescription
386
de voorschriften van de dokter volgen
suivre les prescriptions du médecin
387
iemand een spuit geven
faire une piqûre à
388
de patiënt in behandeling
le patient sous le traitement
389
zich laten opereren door een chirurg
se faire opérer par un chirurgien
390
een operatie ondergaan
subir une opération
391
opgenomen in het ziekenhuis
être hospitalisé
392
een gaatje (in de tand)
une carrie
393
een zilveren/gouden kroon laten zetten op een tand
mettre une couronne en argent/or usur une dent
394
een tand uittrekken/wegnemen
arracher/enlever une dent
395
een siroop
un sirop
396
een hoestpastille
une pastille contre la toux
397
een antibiotica
un antibiotique
398
een anti-inflammatoir/een ontstekingsremmende
un anti-inflammatoire
399
anti-depressiva
un antidépresseur
400
oogdruppels
un collyre
401
een crème
une pommade
402
een aspirine
un comprimé d'aspirine
403
een capsule/een pil
une gélule/un cachet
404
een zetpil
un suppositoire
405
een tape
du sparadrap
406
een condoom
un préservatif
407
een (injectie)spuit
une seringue
408
een pleister
un pansement
409
verpakking (van een pleister)
un sachet
410
de watten
de l'ouate | du coton
411
de alcohol van 90graden
de l'alcool à 90degrés
412
een ontstekingsremmende zalf
une pommade anti-inflammatoire
413
het gaat om, er is sprake van
Il s'agit de
414
Zich schuldig voelen dat
Culpabiliser de | Se sentir coupable
415
Het Schuld gevoel
La culpabilité
416
Zich zelf de schuld geven
Se culpabiliser
417
Op stang jagen/kwaad maken
Emmerder
418
Ze doet dit enkel om me kwaad te maken.
Elle fait ça pour m'emmerder.
419
de kinderen
des mômes
420
In diepe slaap gedompeld zijn
être plongé dans le sommeil
421
Dat is onzin
ça ne tient pas debout
422
gesloten zijn
Être clos/close
423
Dit gedeelte van het debat is gesloten.
Cette partie du débat est close.
424
Aan u de eer, mijn vriend
À toi l'honneur, mon ami.