week 2 Flashcards
(226 cards)
een tovenaar (twee mogelijkheden)
un magicien
un sourcier
een toverstok
une baguette magique
verwend
gaté(e)
springen (twee mogelijkheden)
plonger
faire la plongée
de jaren 80
les années 80
oud/niet meer van deze tijd
dépassé
het is beter dat
c’est mieux si
omgekeerd, tegenovergesteld
en revanche
proberen opnieuw in conditie te komen
essayer de le devenir à nouveau
opnieuw
à nouveau
een muur uit glas
la paroi de verre
waard zijn om een omweg te maken
valoir le détour
waard zijn een kijkje te nemen
valoir le coup d’oeil
een groot raam/schuifdeur
une baie vitrée
ten opzichte van/over/ten aanzien/wat betreft
quant à
hij is naar buiten gegaan om een toer te maken, wat haar betreft, zij is thuis gebleven
il est sorti faire un tour quant à elle, elle est restée à la maison
waardevol/verdienstelijk (adj)
mérité
een waardevolle werkman
une salaire méritée
Dat heb je verdiend
Ça tu l’as mérité
verdiend hebben/toekomen
mériter
beperkt (adj)
restreint(e)
goed tot zijn recht laten komen
mettre en valeur
te weinig/onvoldoende (adverbe)
insuffisamment
ze was onvoldoende gemotiveerd
elle était insuffisamment motivée