Week 3 Flashcards

(286 cards)

1
Q

ontkiemen/ontstaan

A

germer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de roeping/het levensdoel

A

la vocation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het borrelen/gepruttel

A

le bouillonnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

het borrelen van culturen

A

le bouillonnement de cultures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de toestand

A

la disposition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ervaren (adj)

A

aguerri(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

toekomstig/aanstaande/opkomend

A

… en herbe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een aanstaande schrijver (nog geen professional)

A

un écrivain en herbe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het bed/bloemenperk

A

la plate-bande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitputten (vb. grond)

A

s’épuiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ik word doodmoe van de kinderen

A

les enfants m’épuisent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de groentetuin/tuinbouwer

A

le maraîcher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de kwekerij/het tuinbouwbedrijf

A

le maraîchage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de oogst/ wijnoogst

A

la récolte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de stadsbewoner

A

le citadin/la citadine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een dorpeling

A

un villageois/une villageoise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de lengte/maat/grootte

A

la taille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een grote/kleine man

A

un homme de grande/petite taille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een middelgroot bedrijf

A

une entreprise de taille moyenne’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een broek maat 38

A

un pantalon taille 38

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

snoeien/knippen

A

tailler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een moestuin

A

un jardin potager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een siertuin

A

un jardin d’agrément

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

planten

A

planter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de meststof
l'engrais(m.)
26
wieden
désherber
27
wieden/benemen
arracher
28
het leven benemen
arracher la vie
29
het onkruid
la mauvaise herbe
30
klimmend/toenemend
grimpant
31
oogsten
récolter
32
vaste planten
des plantes vivaces
33
klimplanten
des plantes grimpantes
34
éénjarige planten
des plantes annuelles
35
uitdunnen/wegsnoeien
élaguer
36
innoverend
novateur/novatrice
37
de vernieuwer
l'innovateur
38
kortsluiting/korte voedselvoorziening
le circuit court
39
teamwork
le travail d'équipe
40
de honingbij
l'abeille(f.)
41
de impker
l'apiculteur/l'apicultrice
42
zaaien
semer
43
de omgeving/ de mensen rondom u
l'entourage(m.)
44
erven
hériter
45
moederlijk instinct hebben
avoir l'instinct maternelle
46
vergemakkelijken
faciliter
47
samenvatten
résumer
48
een doel
un but
49
de waarde
la valeur
50
bruggen achter zich verbranden (vb breken met familie)
couper les ponts
51
intimideren/ schrik aanjagen
épouvanter
52
uitschakelen/uitdoven
éteindre
53
de tv uitschakelen
éteindre la télévision
54
ladderzat drinker
picoler
55
let's get drunk
picolons
56
het zwaar hebben
en baver
57
ik had het zwaarder dan u
j'en bavais plus que vous
58
hier en daar
par-ci par-là
59
de brandstof
le carburant
60
de waardering
la valorisation
61
waarderen
mettre un valeur
62
de toekomst
l'avenir (m.)
63
de file
l'embouteillage (m.)
64
een plaats
un endroit
65
een stijging (2mogelijkheden)
une hausse/une augmentation
66
een daling (2mogelijkheden)
une base/une diminution
67
de overbelasting/verstopping/opstopping
l'engorgement(m.)
68
het afvalverwerkingsbedrijf
la déchetterie
69
de richting
la filière
70
de technische richtingen
les filières techniques
71
de stortplaats/het vuilnisbelt
le décharge
72
het erfstuk/erfgoed
le patrimoine
73
efficiënte/bekwaam
efficace
74
proeven
goûter
75
het verwijt/berisping/standje
le reproche
76
in dubbel glas
à double vitrage
77
de vensteropening met dubbele beglazing
à double vitrage
78
een aanslag
un attentat
79
bullshit
n'importe quoi
80
zou u zo vriendelijk willen zijn om (mij te helpen)
auriez-vous la gentillesse de (m'aider)
81
ik wou net een bericht sturen (twee mogelijkheden)
je voulais justement envoyer un message | je venais d'envoyer un message
82
opgroeien
grandir
83
opvoeden
élever
84
ik ruik lekker
je sens bon
85
ik voel me goed
je te sens bien
86
de verkoop
la vente
87
de gloeilamp
l'ampoule
88
besparen/sparen
épargner
89
sparen voor het pensioen
épargner pour la rétraite
90
energie besparen
épargner l'energie
91
zijn vijand sparen
épargner son ennemi
92
verhinderen/weerhouden
empêcher
93
... verhinderen om weg te gaan
empêcher ... de sortir
94
het geluid verhindert mij om te slapen
le bruit m'empêcher de dormir
95
een vuur/ een (bos)brand
un incendie de fôret
96
de woekering van
la prolifération de
97
schaden/aantasten
nuire
98
de gezondheid aantasten
nuire à la santé
99
besmetten/vergiftigen
contaminer
100
bewerken/veranderen/herzien
modifier
101
uw reis wijzigen
modifier votre voyage
102
onvoorwaardelijk/met nadruk/krachtig/ (staat in de wet)
formellement
103
streng/niet toegeven/volgens de regels
strictement
104
verbieden/opkomen voor/verdedigen
défendre
105
een idee verdedigen
défendre une idée
106
ik verbied je om te roken
je te défends de fumer
107
rolschaatsen
faire du rolleurs
108
vuur aanleggen
faire du feu
109
vuur vatten
prendre feu
110
vuur geven
faire feu
111
online gokken (twee mogelijkheden)
jouer les jeux sur internet | jouer les jeux en ligne
112
een zelfverwijt
un remords
113
(het milieu) beschermen
préserver (l'environnement)
114
schadelijk/ongezond/nadelig zijn
être nuisible
115
de soort
l'espèce (f.)
116
vuile leugenaar
Espèce de sale menteur
117
contant betalen
payer en espèces
118
op maat
sur mesure
119
een maatpak
un costume sur mesure
120
dat verklaart veel
ça explique beaucoup de choses
121
niet toegestaan
être pas autorisé
122
het is verboden om + inf
il est interdit de + inf | il est défendu de + inf
123
verboden te + inf/mot
interdiction de + inf/mot | défense de + inf/mot
124
men mag niet
il ne faut pas + inf | on ne dois pas + inf
125
het gebruik van pesticiden is verboden
l'utilisation des pesticides est interdite/defendue
126
bekend (adj)
connu/célèbre
127
weinig schelen of/mislopen/mislukken
faillir
128
in slaap doen vallen
endormir
129
een melige film
un film à l'eau de rose
130
doof (adj.)
sourd(e)
131
stom (niet kunnen praten) (adj.)
muet/muette
132
de muziek, hoe vind je die?
la musique, tu l'as trouvée comment
133
tenminste (iets positief) | minimum
``` au moins (un point positif) au moins ```
134
eerlijk/open (adverbe)
franchement
135
hij heeft eerlijk geantwoord
il a répondu franchement
136
teleurstellen
décevoir
137
Je stelt me erg teleur
tu me déçois beaucoup
138
Sorry dat ik je teleurstel
Je regrette de te décevoir
139
zich interesseren
s'intéresser
140
De kleermaker
Le tailleurs
141
Het politiebureau
Le commissariat (de police)
142
Leeg/onbevolkt/verlaten (adj)
Désert
143
de kleermaker
le tailleurs
144
de tranen in de ogen hebben
avoir les armes aux yeux
145
geïnteresseerd zijn in
être intéressé à
146
zich interesseren in
s'intéresser à
147
komen van
venir de
148
aankomen in
venir à
149
in staat zijn om
être capable de
150
beginnen
se mettre à
151
het begint te regenen
il se met à pleuvoir
152
twijfelen aan
douter de
153
instemmen met | lidwoorden van
adhérer à
154
praten over
parler de
155
praten met
parler à
156
overtuigd zijn van
être persuadé de
157
tegen... zijn
être opposé à
158
eten van
manger de
159
zin hebben om
avoir envie de
160
zich bezighouden / zich bekommeren om
s'occuper de
161
bewust zijn van (de situatie)
être conscient de (la situation
162
slagen in (een doel)
parvenir à (un but)
163
een voorbeeld zijn voor
être un exemple de
164
denken aan
penser à
165
getuigen van
témoigner de
166
zich verzetten tegen
s'opposer à
167
op iets zinspelen/toespelen
faire allusion à
168
zich voorbereiden om
se préparer à
169
een bewijs zijn voor
être une preuve de
170
weigeren te (twee opties)
refuser de | se refuser à
171
ik weiger om vlees te eten
je me refuse à manger de la viande
172
ik weiger om engels met hun te praten
je me refuse à parler anglais avec eux
173
verslag uitbrengen/melden/vertellen
se rendre compte de
174
gevoelig zijn voor
être sensible à
175
opstijgen/klimmen/doen toenemen
monter à
176
af gaan/uitstappen
descendre de
177
de trein uitstappen
descendre du train
178
de commissaris
le commissaire
179
de rechter
le juge
180
de verdachte
le suspect
181
bemachtigen/verkrijgen van schuldbekentenissen
obtenir des aveux
182
iemand gerechtelijk vervolgen
poursuivre ··· en justice
183
toegeven/opbiechten
avouer
184
een beschuldiging
une mise en examen
185
een moord
un meurtre
186
een moordenaar (drie opties)
un assassin un meurtrier un tueur
187
vermoorden(twee mogelijkheden)
tuer | assassiner
188
kwaadaardig
maléfique
189
verklikken/verraden/ontdekken
déceler
190
noemen/vernoemen
nommer
191
meteen/dadelijk/subiet
aussitôt
192
optellen/toevoegen
ajouter
193
blijven zitten
se rasseoir
194
het niet/de leegte
le néant
195
de huiszoeking
la perquisition
196
wegglippen tussen de vingers
filer entre les doigts
197
ontraadselen/uitpluizen
se démerder | se débrouiller
198
Zoek het uit!
démerdez-vous!
199
een bewijs
une preuve
200
wurgen
étrangler
201
vrijlaten/verslappen
relâcher
202
zijn aandacht laten verslappen
relâcher son attention
203
besluiten/zeggen met gezag
conclure/dire avec fermeté
204
angstig
angoissé
205
de angst
l'angoisse
206
gespannen (adj)
tendu
207
gespannen zijn
être tendu
208
de vervanger
le substitut
209
beschuldigen
accuser
210
een aanhouding (24u, max 72u)
une garde à vue
211
een opening, een start, een gat
une ouverture
212
een bankoverval (twee mogelijkheden)
un casse d'une banque | un braquage d'un banque
213
een inbraak
un cambriolage
214
een gijzeling
une pris d'otage
215
een seriemoordenaar
un tueur en série
216
een levenslange gevangenisstraf
la condamnation à perpétuité
217
een voorwaardelijke straf (als hij opnieuw een fout begaat, gaat de straf in werking
une amende avec sursis
218
iemand verdriet doen
faire de la peine à
219
nauwelijks/ (nog maar net)
à peine
220
hij heeft nauwelijks gegeten
il a à peine mangé
221
hij is nog maar net wakker
il est à peine réveillé
222
vergeefs moeite doen
perdre sa peine
223
ondergaan
subir
224
een operatie ondergaan
subir un opération
225
la victime a subi un dommage
het slachtoffer heeft schade ondervonden
226
zich beklagen/morren/bezwaren
se plaindre
227
de aanklager
la/le plaignant(e)
228
humeurig, knorrig
plaignant
229
een aanklacht tegen iemand doen
porter plainte contre
230
een oplichting/fraude
une escroquerie
231
verkrachten/overtreden/schenden
violer
232
een graf schenden
violer une tombe
233
aanklagen/aangeven/beschuldigen
dénoncer
234
schuldig
coupable
235
ik voel me schuldig
je me sens coupable
236
de getuige
le témoin
237
rapporteren/melden
relater
238
meebrengen/veroorzaken
apporter
239
(de feiten) bekennen
reconnaître (les faites)
240
argumenteren,tegenspreken,betwisten
contester
241
ontkennen
nier
242
opbiechten
avouer
243
verzachtende omstandigheden
des circonstances attenuantes
244
verzwarend
aggravante
245
zijn gezondheidstoestand verergeren
aggraver son état de santé
246
verergeren
aggraver
247
de voorbedachtheid
la préméditation
248
voorbedacht/met opzet
prémédité
249
moord met voorbedachten rade
meurtre avec préméditation
250
ik heb mezelf niets te verwijten
je n'ai rien à se reprocher
251
een boete
une amende
252
zich verwijten
se reprocher
253
lastig vallen/hinderen (twee opties)
importuner | déranger
254
een ruitenwisser
une essuie-glace
255
zich dubbel parkeren
se garer en double file
256
nachtkabaal/herrie
le tapage nocturne
257
je maakt deel uit van het meubilair (uitdrukking als iemand ergens al lang is)
tu fais partie des meubles
258
uitermate
vachement
259
essentieel/onmisbaar
inéluctable
260
zich aangetrokken tot iemand voelen
être attirer par
261
aantrekken
attirer
262
het licht trekt de muggen aan
la lumière attire les moustiques
263
de voormiddag
la matinée
264
snel gaan/ ervandoor gaan
filer
265
een snel rijdende auto
une voiture qui file
266
ik moet ervandoor
il faut que je file
267
de gijzelaars
des otages(m.)
268
gijzelaars vrijlaten
relâcher des otages
269
een gewapende overval
un hold-up | un vol à main armée
270
orgeorganiseerde evacuatie
évacuation faite dans le désordre
271
een rommelige slaapkamer
une chambre en désordre
272
wanorde/ verwarring
le désordre
273
stinken
puer
274
ik stink, ik moet me wassen
je pue, il faut que je lave | je pue, je dois me laver
275
grappig/belachelijk/komisch
risible
276
als je tegen een hondje zegt om in zijn mand te gaan
coucouche panier
277
verorberen/onfatsoenlijk eten
croquer
278
instorten/neerstorten/zich gedeisd houden
s'écraser
279
flapuit, praatziek
bavard
280
koffiekletsen
bavarder
281
ik heb de film afgezet omdat
j'ai arrêté le film par
282
gebruiken
se servir de
283
een standje geven aan (een kind)
gronder un enfant
284
ik gebruik mijn computer elke dag
je me sers de mon ordinateur tous les jours
285
bedienen/serveren
servir
286
Mag ik je telefoon gebruiken?
Puis-je me servir de ton téléphone