Week 3 Flashcards
(286 cards)
ontkiemen/ontstaan
germer
de roeping/het levensdoel
la vocation
het borrelen/gepruttel
le bouillonnement
het borrelen van culturen
le bouillonnement de cultures
de toestand
la disposition
ervaren (adj)
aguerri(e)
toekomstig/aanstaande/opkomend
… en herbe
een aanstaande schrijver (nog geen professional)
un écrivain en herbe
het bed/bloemenperk
la plate-bande
uitputten (vb. grond)
s’épuiser
ik word doodmoe van de kinderen
les enfants m’épuisent
de groentetuin/tuinbouwer
le maraîcher
de kwekerij/het tuinbouwbedrijf
le maraîchage
de oogst/ wijnoogst
la récolte
de stadsbewoner
le citadin/la citadine
een dorpeling
un villageois/une villageoise
de lengte/maat/grootte
la taille
een grote/kleine man
un homme de grande/petite taille
een middelgroot bedrijf
une entreprise de taille moyenne’
een broek maat 38
un pantalon taille 38
snoeien/knippen
tailler
een moestuin
un jardin potager
een siertuin
un jardin d’agrément
planten
planter