A1-A2-12 Flashcards
1
Q
The woman bathes the baby.
A
De vrouw wast de baby.
2
Q
The woman washes her.
A
De vrouw wast haar.
3
Q
The woman washes herself.
A
De vrouw wast zich.
4
Q
Getting someone annoyed
A
Zich ergeren
5
Q
Behaving oneself
A
Zich gedragen
6
Q
Behave yourself
A
Gedraag je!
7
Q
Register yourself / sign up
A
Zich inschrijven
8
Q
You can register here.
A
U kunt zich hier inschrijven
9
Q
To wonder
A
Zich afvragen
10
Q
The man is wondering if he should buy a new car.
A
De man vraagt zich af als hij een niuewe auto moet kopen
11
Q
To realize herself
A
Zich realiseren
12
Q
When did the woman realise she hadn’t paid for the coffe?
A
Waneer realiseerde de vrouw zich dat zij niet voor de koffie had betaald?
13
Q
To prepare yourself
A
Zich voorbereiden
14
Q
We prepared well for the exam.
A
We heben ons goed op het examen voorbereid.
15
Q
Being excited / look forward to
A
Zich verheugen
16
Q
I hope you (plural) are looking forward to the vacation.
A
Ik hoop dat jullie je op de vakantie verheugen.
17
Q
To concentrate
A
Zich concentreren
18
Q
The students find the test dificult because they cant concentrate properly.
A
De studenten vinden het examen moeilijk omdat ze zich niet goed kunnen concentreren.
19
Q
To explain
A
uitleggen
20
Q
Shall I explain …… today?
A
Zal ik vandaag …..uitleggen?
21
Q
Then, pay attention
A
Let je dan op.
22
Q
I will pay good attention.
A
Ik zal goed opletten.
23
Q
To recognize
A
Herkennen
24
Q
To make cleaning
A
Schoonmaken
25
I clean my kitchen
Ik maak mijn keuken schoon.
26
To fall behind
Achterlopen
27
To chase/follow
Achtervolgen
28
He is behind the others.
Hij staat achter de anderen.
29
The police is chasing the thief.
De politie achtervolgt de dief.
30
To do dishes
Afwassen
31
To prepare / get ready
I have to go to get ready
Klaarmaken
Ik moet gaan klaarmaken
32
To call back
Terug bellen
33
I am going to wash the dishes
Ik ga de borden afwassen.
34
Shall I prepare the food tonight?
Zal ik vanavod het eten klaarmaken?
35
You have to call back x later.
Je moet later x terugbellen.
36
You don’t have to clean the plates
Je hoeft niet de borden af te wassen.
37
I shall try to prepare the food.
Ik zal proberen het eten klaar te maken
38
I don’t feel like calling back …
Ik heb niet zin om xxx terug te bellen.
39
Olga washes the plates
Olga wast de borden af.
40
I prepare the food.
Ik maak het eten klaar.
41
We call x back.
We bellen x terug.
42
Olga washed the dishes
Olga waste de borden
43
I made the food
Ik maakte het eten klaar.
44
We called x back
We belden x terug.
45
I shall cook if you wash the plates afterwards.
Ik zal koken als jij daarna de borden afwast
46
When we called iris back, we were in line for an hour.
Toen we ırıs terugbelden, stonden wij een uur in de rij.
47
Olga hasn’t washed all plates yet.
Olga heeft nog niet alle borden afgewassen.
48
I have prepared food every night this week
Ik heb deze week elke avond
het eten klaargemaakt.
49
We called iris back.
We hebben ırıs teruggebeld.
50
I have explained that today.
Ik heb vandaag dat uitgelegd.
51
You (plural)have paid very good attention.
Jullie hebben een heel goed opgelet.
52
Hopefully participated good too.
Hopelijk ook goed meegedaan.
Meedoen
53
Right
Rechts
54
Take with me
Meenemen
55
Map
De plattegrond
56
The station
Het station
57
Are you familiar here?
Bent u hier bekend?
58
Bus driver
De buschauffeur
59
Walk
Lopen
60
Certainly
Zeker
61
From
Vanaf
62
Tramvay
De tram
63
The line
De lijn
64
Are lucky
Hebt geluk
65
İs arriving
Komt ann (annkomen)
66
Straight away
Direct
67
You can straight away get in
U kunt direct instappen
68
Short distance
Korte afstand
69
Entrance
İngang
70
Cross over the road
De weg oversteken
71
İnformation desk
De balie (bij de balie)
72
Hall
De hall
73
Upstairs
Boven
74
Go up
Ga op
75
Stairs
De trap
76
Floor
Verdieping
77
Straight ahead
Rechtdoor
78
To recognize
Herkenen (herkent)
79
To the left
Linksaf
80
Left
Links
81
End
Het eind
82
Corner
De hoek
83
Turn / Go around
Ga om
84
Go down
Afgaan (ga af)
85
Walk out
Uitlopen
86
Sign
Het bordje
87
Follow
Volgen
88
Ask the question
Stel de vragen
89
I am looking for
Ik zoek…
90
Can you repeat that?
Kunt u dat herhalen?
91
A sheet
Een blad
92
Opposite of something
Tegenover
93
Next to the stairs
Naast de trap
94
Left handside
Linkerkant
95
Direction
Richting
96
Follow the boards
Volg de bordjes
97
He’s just arriving there.
Daar komt hij net aan.
98
You can get in immediately
U kunt direct instappen.
99
You have to cross the street.
Je hoeft de straat over te steken.
100
take this map with you
Neem deze plattegrond mee
101
She introduced herself.
Ze stelde zich voor.
102
He gets in at the centraal station.
Hi stapt bij het centraal station in.
103
He got in at the centraal station.
Hij stapte bij het centraal station in.
104
He has got in the centraal station.
Hij is bij het centraal station ingestapt.
105
You dont have to get in yet
U hoeft nog niet in te stappen.
106
I take the map with me
Ik neem de plattegrond mee
107
I took the map with me
Ik nam de plattegrond mee
108
I have taken the map with me.
Ik heb de plattegrond meegenomen.
109
I can take the map with me
Ik mag de plattegrond meenemen.
110
Open both days
Beide dagen geopend
111
Closed
Gesloten
112
Adventurous
Avontuurlijk
113
Unknown
Onbekend
114
Area / region
Gebied
115
Age
Leeftijd
116
Fair / exhibition
Beurs
117
There are many types of fairs in the nl
Er zijn veel soorten beurzen in Nederland.
118
To show / indicate
Zal wijzen
119
Previous week
Vorige week
120
Come in
Kom binnen
121
Said
Zei (zeggen)
122
Could
Ik kon
123
Fail
Missen
124
Fortunately
Gelukkig
125
Brought
Meegenomen
126
Had to
Moesten (moeten)
127
Greetings
Groeten
128
Early
Vroeg
129
To Apologize
Verontschuldigen
130
Take off / remove
Doe uit (uitdoen)
131
Weather
Het weer
132
Wet
Nat
133
I have had cold for two days.
Ik ben al twee dagen verkouden.
134
I am ready for a nice weather
Ik ben toe aan mooi weer.
135
We have the heating on.
We hebben de verwarming aan.
136
Ridiculous
Belachelijk
137
To believe
Geloven (geloof)
138
Box
De doos
139
Vase
De vaas
140
To put
Zetten
141
To cut
snijden
142
Cut off
Affsnijden
143
Usually
Meestal
144
Used to have
Hadden(hebben)
145
Accident
Het ongeluk
146
Death
De dood
147
In my opinion
Volgens mij is
148
According to
Volgens
149
For the health
Voor de gezondheid
150
Laugh
Lachen
151
Healthy
Gezond
152
Two weeks ago
Twee weken geleden
153
Is 5.00 pm too early?
Is 17.00 uur te vroeg?
154
I think that’s cold
Ik vind dat koud
155
According to me Maria does not want cat
Volgens mij wil maria geen kat.
156
Fruit is healthy
Fruit is gezond
157
Do you know someone with a room?
Ken jij iemand met een kamer?
158
Didnt you find that nice?
Vind je dat niet leuk?
159
What do you think about this book?
Wat vind je van dit boek?
160
How do you find/found the film?
Hoe vind/vond je de film?
161
I find it very interesting.
Ik vind het erg interessant.
162
According to me the neighbourthood is not so good
Volgens mij is de buurt niet zo leuk.
163
Spring
Voorjaar
164
Was the road busy?
Was de weg druk?
165
How is it with you?
Hoe is het met je?
166
Suitable
Geschikt
167
According to me, this house is suitable for two people
Volgens mij is dit huis geschikt voor twee personen.
168
We will buy a gift for nadja.
We zullen een cadeau voor Nadja kopen.
169
I will pay the next round.
Ik zal het volgende rondje betalen
170
I can spell my name
Ik zal mijn naam even spellen.
171
I will bring the menu
Ik zal de menukaart brengen.
172
I will discuss this with my friend
Ik zal dit met mijn vriend overleggen/bespreken.
173
We wil try it
We zullen het proberen
174
I will look into computer
Ik zal op de computer kijken
175
We will make an appointment
We zullen een afspraak maken.
176
I will write down the address
Ik zal het adres even op schrijven
177
Respond
Reageren
178
Turn on heathing
Verwarming aandoen
179
We will call you again tomorrow
We zullen u morgen terugbellen
180
I will make pizza
Ik zal pizza maken
181
I will ask it
Dat zal ik vragen
182
I will search the website
Ik zal de website zoeken
183
I will give you a cream
Ik zal u zalf meegeven
184
Rapidly/quickly/soon
Gauw
185
My passion
Mijn passie
186
To look at
Bekijken
187
I will look at the tekst carefully
Ik zal de tekst goed bekijken
188
To sit
Zetten
189
I will put the flower into a vase
Ik zal de bloemen in een vaas zetten
190
Arts
Kunsten
191
I found it horrible
Ik vond het vreselijk.
192
With that
Daarmee
193
In addition to that
Naast dat
194
Different project
Verschillende project
195
He didn’t apologize
Hij verontschuldingde zich niet.
196
Joop visited her parents every month.
Joop bezocht zijn ouders elke maand./hebben bezocht
197
He came and sat by the window
Hij kwam en ging bij de raam zitten.
198
I cut the meat (past)
Ik sneed de vlees. (Snijden)
199
Didn’t you recognize me?
Herkende je me niet?
200
The teacher congratulate me on my birthday
De docent feliciteerde me met mijn verjaardag.
201
I lived there too
Ik woonde daar ook
202
We walked slowly to the market
We liepen langzaam naar de markt.
203
It was 10 oclock
Het was tien uur
204
We talked for a long time
We praatten nog heel lang met elkaar
205
He did not feel at home in the neighbourhood
Hij voelde zich niet thuis in de buurt
206
She laughed but she said nothing
Ze lachte maar ze zei niets
207
I miss you
Ik mis je
208
To forget
Vergeten
209
To remember
Teherinneren / te onthouden
210
Throat
Keel
211
Sky
Lucht
212
Leg
Been
213
Opinion / view
Mening
214
Ordinary things
Gewone dingen
215
Once more
Nogmaals
216
By which
Waarmee
217
Although
Hoewel
218
Correct
Juist
219
Attractive
aantrekkelijk
220
Court
rechtbank
221
You dont have to do something
Hoeven
222
I have to work at nine tomorrow
Ik moet morgen om negen uur werken
223
Afterwards
Daarna
224
Distance
Afstand
225
To place
Plaatsen
226
It smells
Het ruikt
