A1-A2-18 Flashcards
(157 cards)
1
Q
Stupid
A
Stom
2
Q
Angry
A
Boos/kwaad
3
Q
It rains and I don’t have an umbrella with me
A
Het regent en ik heb geen paraplu bij me.
4
Q
Song
A
Liedje
5
Q
I go to supermarket ever week by bike.
A
Ik ga elke week op de fiets naar de supermarkt.
6
Q
How often does it rain in your country?
A
Hoe vaak regent het in jouw land?
7
Q
It almost never rains in my country.
A
Het regent bijna nooit in mijn land.
8
Q
I prefer tea
A
Ik drink liever thee
9
Q
I like to drink tea
A
Ik drink graag thee
10
Q
I prefer watching series
A
Ik kijk liever series.
11
Q
I like watching domentaries
A
Ik kijk graag documentaires.
12
Q
I caught a cold.
A
Ik ben verkouden.
13
Q
To design
A
Ontwerpen
14
Q
Company
Companies
A
Bedrijf
Bedrijven
15
Q
Dangerous
A
Gevaarlijk
16
Q
Confusing
A
Verwarrend
17
Q
It was confusing
A
Het was verwarrend
18
Q
Still
A
Nog steed
19
Q
Finally
A
uiteindelijk
20
Q
Expected
A
Verwacht
21
Q
History
A
geschiedienis
22
Q
Story
A
Verhaal
23
Q
His head
A
Zijn kopper
24
Q
A strange car
A
Een vreemde wagen
25
Cheerful boy
Vrolijke jongen
26
The right way
De juiste manier
27
Evidently
Blijkbaar
28
Management
Beheer
29
Advantages
voordelen
30
Busy
Bezig
31
Uncomfortable
Ongemakkelijk
32
Support
Steun
33
Two good friends
Twee dikke vrienden
34
Mainly
Vooral
35
Prepared
Bereid
36
Transfer
Overstap
37
Destination
Bestemming
38
Furious
woedend
39
To rise
Stijgen
40
at the same time
Tegelijktijd
41
Yet
Alsnog
42
Unless
Tenzij
43
Poor
Arm
Arme
44
Train travellers
Trainreizigers
45
Shortage
Tekort
46
Single
Enkel
47
Strike
Staking
48
Along the bridge
Langs de brug
49
What does he say to you?
Wat zegt hij tegen jou?
50
To fly
Vliegen
51
Opposite
Tegenover
52
We live opposite a primary school.
We wonen tegenover een basisschool.
53
On the edge
Aan de rand
54
In the middle
In het midden
55
In the corner
In de hoek
56
Top left
Linksboven
57
Top right
Rechtsboven
58
Bottom left
Linksonder
59
Bottom right
Rechtsonder
60
Around
Om
61
Thrrough
Door
62
To down
Naar beneden
63
Upwards
Naarboven
64
To take
Pakken
65
Found
Gevonden
66
She gets the money out of her bag.
Ze haalt het geld uit haar tas
67
The money is in her bag.
Het geld zit in haar tas
68
During the lesson we learnt many new words
Tijdens de les leerden we veel nieuwe woorden
69
Before the lesson, I went to eat something
Voor de les ging ik iets eten
70
After the lesson i went to home
Na de les ging ik naar huis
71
During 2 weeks
Gedurende 2 weken
72
Marijke is on holiday for/during two weeks
Marijde is twee weken lang op vakantie
73
Victor hasn’t eateb chocolate for two weeks
Victor heeft twee weken geen chocola gegeten.
74
We are moving in/abouttwo weeks
Over twee weken gaan we verhuizen
75
A Box
Een doos
76
To draw
Tekenen
77
I draw a picture
Ik maak een tekening
78
Drawing
Tekening
79
Tell what did you draw?
Vertel what heb je getekend?
80
In the middle is a house
In het midden staat een huis
81
There is a tree to the right of the house
Rechts van het huis staat en boom.
82
Above the house there is a ufo
Boven het huis is er een ufo
83
It is on a table by the window
Het ligt op een tafel bij het raam
84
She sent a message on 24 may at 5 past 3
Ze stuurde een bericht op 24 mei om vijf over drie.
85
Afraid of
Bang voor
86
Vera is afraid of insects
Vera is bang voor insecten.
87
The wird kat ends in one t
Het woord kat is eindigt op een t
88
Ordered
Besteld
89
In other words
Oftewel
90
Massively
Massaal
91
Suddenly
Ineens
92
With that
Daarmee
93
Clothes
Kleren
94
Deliver
Bezorg
95
Package deliverer
Pakketbezorger
96
Daily
Dagelijks
97
Holes
Gaatjes
98
Stains
Vlekken
99
To expect
Verwachten
100
Except
Behalve
101
Depend
Afhangen van
102
Agree with
Akkoord gaan met
103
Agreement
Akkoord
104
Reply to
Antwoorden op
105
Be afraid of
Bang zijn of
106
Thank for
Bedanken voor
107
Start with
Beginnen met/aan
108
Busy
Bezig
109
Are working on
Bezig zijn met
110
Be angry with someone/ something
Boos zijn op (iemand)/over (iets)
111
Think about/of
Denken aan
112
To agree with someone/something
Het eens zijn met(iemand) / over (iets)
113
Make use of
Gebruikmaken van
114
To show
Geven aan
115
She dreams of a holiday. (Think about)
Ze droomt aan een vakantie.
116
She dreams about her work.(while sleeping)
Ze droomt over haar werk.
117
Belong to
Horen bij
118
Look at/watch
Kijken naar
119
Be ready for
Be done with/have finished
Klaar zijn voor
Klaar zijn met
120
Get from/obtain
Krijgen van
121
She is done with the marathon
Ze is klaar met de marathon
122
She is ready for the marathon
Ze is klaar voor de marathon
123
Listen to
Luisteren naar
124
Talk to
Talk with
Talk about
Praten tegen
Praten met
Praten over
125
Smell like
Ruiken naar
126
To smell
Ruiken
127
Taste like
Smaken naar
128
Speak to with about
Spreken tegen met over
129
Quit/stop
Stoppen met
130
Compared to
Vergelijken met
131
Find about (opinion)
Vinden van (opinie)
132
Wait for
Wachten op
133
To fancy
Zin hebben in
134
So i woke uo late at 11
Dus ik werd laat wakker on 11 uur
135
We have spoken about his work
We hebben over zijn werk gesproken
136
I have drunk a cup of coffee
Ik heb een kopje koffie gedronken
137
I drunk a cup of coffee
Ik dronk een kopje koffie
138
After that i will cook
Daarna ga ik koken
139
I will work in the office
Ik ga op kantoor werken
140
After that we walked to the supermarket
Daarna zijn we naar de supermarkt gelopen
141
The sun was shinning
De zon scheen.
To shine- schijnen
142
I have cooked soup
Ik heb soep gekookt.
143
Ben came to hous
Ben has come to house
Ben kwam naar huis
Ben is naar huis gekomen
144
Sad
Verdrietig
145
I was, we were
Ik was, we waren
146
We were sad because he couldnt pass his exam.
We waren verdrietig omdat hij zijn examen niet kon halen.
147
He played games
Hij speelde spellen
148
Since ten years I haven’t had a tv
Sinds tien jaar heb ik geen tv
149
From end of june till begining of august our store will be closed
Van eind juni tot begin augustus zal onze winkel gesloten zijn.
(De winkel)
150
I feel much healthier since I no longer have a car.
Ik voel me veel gezonder sinds ik geen auto meer heb.
151
Railways
Spoorwegen
152
As of
Vanaf
153
To rise
Stijgen
154
Eva has been a member of a tennis club for 14 years.
Eva is sinds 14 jaar lid van een tennisclub.
155
He has been riding horse since he was fourteen.
Hij rijdt paard sinds zijn veertiende.
156
From last year
Van vorig jaar
157
Multiple
Meerdere
