A1-A2-20 Flashcards
(47 cards)
1
Q
Confusing
A
Verwarrend
2
Q
Consist
A
Bestaan
(Bestaat)
3
Q
Offer
A
Bieden
4
Q
Area
A
Gebied
5
Q
Evidently
A
Blijkbaar
6
Q
Disadvantage
A
Nadeel
7
Q
Government
A
Regering
8
Q
Freedom
A
Vrijheid
9
Q
Except
A
Behalve
10
Q
Have you read this book?
A
Heb je dit boek gelezen?
11
Q
I readed this book
A
Ik las dit boek.
(We lazen)
12
Q
To break
A
Breken
13
Q
To hit slaan
A
14
Q
Cancel
A
Annuleren
15
Q
Viewers
A
Kijkers
16
Q
To exist
A
Bestaan
17
Q
Development
A
Ontwikkeling
18
Q
Unbeliveable
A
ontgeloofelijk
19
Q
I understand that
A
Dat snap ik wel
20
Q
Direction
A
Richting
21
Q
Temporary
A
Tijdelijk
22
Q
Storm
A
Onweer
23
Q
Current
A
Stroom
24
Q
To postpone
A
Verzetten
25
Think yourself why
Bedenk zelf waarom
26
Local newspaper
Wijkkrant
27
To add
Toevoegen
28
Gendee
Geslacht
29
Brave
Moedig
30
Sportshoes
Sportschoenen
31
What do the clothes look like?
Hoe zien de kleren eruit?
32
To borrow
Lenen
33
Insurance
Verzekering
34
Test
Toets
35
Apologise
Bied uw excuses aan
36
Trash/waste
Afval
37
Problem/problems
Probleem/problemen
38
The pavement
De stoep
39
The doll
De pop
40
Everywhere
Overal
41
To fold
Vouw
42
Glue
Lijmq
43
Don’t worry
Maak je geen zorgen
44
Science
Wetenschap
45
Take off
Doe af
46
impressive
indrukwekkend
47
To press
Drukken
