A1-A2 Flashcards
1
Q
Welcome
A
Welkom
2
Q
Good morning
A
Goedemorgen
3
Q
Everyone
A
Allemaal
4
Q
Course
A
De cursus
5
Q
The
A
Het
6
Q
Dutch
A
Nederlands
7
Q
I
A
İk
8
Q
Am
A
Ben
9
Q
And
A
En
10
Q
Your (plural)
A
Jullie
11
Q
Teacher
A
De docent
12
Q
Have
A
Hebben
13
Q
Two
A
Twee
14
Q
Other
A
Andere
15
Q
He
A
Hij
16
Q
Days
A
Dagen
17
Q
Three
A
Drie
18
Q
We
A
We
19
Q
Begin/start
A
Beginnen
20
Q
With
A
Met
21
Q
Who
A
Wie
22
Q
Are
A
Ben
23
Q
You
A
Jij
24
Q
What
A
Wat
25
Your (singular)
Jouw
26
Name
De naam
27
My
Mijn
28
Hello
Dag
29
First name
De voornaam
30
Surname
De achternaam
31
From
Uit
32
Which
Welk
33
Country
Het land
34
Come
Kom
35
Neighbour (male)
De buurman
36
Of
Van
37
How
Hoe
38
What’s your name?
Hoe heet jij?
39
Where… from
Waar…van
40
Live
Woon
41
Now
Nu
42
İn
İn
43
Address
Het adres
44
On
Op
45
Number
Het Nummer
46
Answer
Het Antwoord
47
No
Nee
48
Ms/mrs
Mevrouw
49
Live
Wonen
50
Also
Ook
51
But
Maar
52
Yes
Ja
53
Here
Hier
54
Twenty
Twintig
55
Year
Het jaar
56
Lesson
De les
57
Have
Habben
58
Book
Het boek
59
The
Het
60
One
Een
61
Page
De bladzijde
62
Eight
Acht
63
Listen
Luisteren
64
To
Naar
65
Read
Lezen
66
Stop
Stoppen
67
It is
Het is
68
Break
De pauze
69
I am Mine
Ik ben Mine
70
Who are you?
Wie ben je?
71
My name is Suzy
Mijn naam is Suzy
72
What is your name?
Wat is jouw naam?
73
What is your name?
Hoe heet jij?
74
What is your address?
Wat is je adres?
75
Where do you live?
Waar woon je?
76
Which country are you from
Uit welk land kom je?
77
I live in weesp
Ik woon in weesp
78
I come from weesp
Ik kom uit weesp
79
I speak english
Ik spreek engels
80
I am turkish
Ik ben turkse
81
Which language do you speak?
Welke taal spreek je?
82
Give
Geven
83
I am
You are
He she it is
They we are
Ik ben
Je bent
Hij ze zij het is
We wijn jullie zij ze zijn
84
Good morning
Goedemorgen
85
Good afternoon
Goedemiddag
86
Good evening
Goedenavond
87
Good day
Goeden dag
88
Hello
Dag
89
Hello
Hoi
90
Bye
Dag
91
Bye
Doei
92
Good bye
Tot ziens
93
Street
Straat
94
Housenumber
Huisnummer
95
Date of birth
Geboortedatum
96
Are you living in weesp?
Woon je in weesp?
97
Is your surname ersen
Is ersen je achternaam ?
98
Is it pause?
Is her pauze?
99
Is this place free?
Is deze plaats vrij?
100
Yes ofcourse
Ja hoor
101
A nice cup of coffee
Een lekker kopje koffie
102
Just three days
Pas drie dagan
103
Or
Of
104
Today
Vandaag
105
Which day is today?
Welke dag is vandaag?
106
Thursday
Donderdag
107
Tomorrow
Morgen
108
Birthday
Jarig
109
Tomorrow is my birthday
Morgen ben ik jarig
110
My birthday is in may
Ik ben in mei jarig
111
My brother
Mijn broer
112
My brother is coming
Mijn broer komt
113
Who is younger?
Wie is jonger?
114
Brothers
Broers
115
Sister
Zus
116
Sisters
Zussen
117
She has short blonde hair and you darker hair
Ze heeft kort blond haar en jij donker haar
118
Your parents
Je ouders
119
Visit
Bezoek
120
At this moment
Op dit moment
121
There
Daar
122
What do they do there?
Wat doen ze daar?
123
My father
Mijn vader
124
For
Voor
125
I don’t know
Ik weet het niet.
126
Are sitting
Zitten
127
This
Deze
128
Seat/place
De plaats
129
Okay
Zo
130
Coffee
De koffie
131
For a long time
Al lang
132
What
Wat
133
Actually/really
Eigenlijk
134
How nice
Wat leuk
135
So/therefore
Dus
136
Winter
De winter
137
Get/receive
Krijg
138
Any
Nog
139
Visitors
Het bezoek
140
Brother
De broer
141
Younger
Jonger
142
Certainly
Wel
143
Taller
Langer
144
Any more
Nog meer
145
Sister
De zus
146
As well nog
147
Look
Kijk
148
Very
Heel
149
Different/other
Ander
150
Come to a visit
Komen op bezoek
151
Are doing
Doen
152
There
Daar
153
On holiday
Op vakantie
154
For
Voor
155
His
Zijn
156
Work
Het werk
157
Season
Her seizoen
158
When
Wanneer
159
Summer
De zomer
160
Know
Weet
161
Not
Niet
162
Tell
Vertel
163
About
Over
164
Family
De familie
165
That
Dat
166
Want/wouldlike
Wil (willen)
167
Late
Laat
168
11 oclock
11 uur
169
Should/ have to
Moeten
170
Again
Weer
171
To
Naar
172
Are doing
Doen
173
Come
Komen
